ECLI:NL:RBDHA:2022:9658

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2022
Publicatiedatum
23 september 2022
Zaaknummer
AWB 22/2684
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak niet-ontvankelijk verklaard

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, wiens naam niet is vermeld, had een aanvraag ingediend voor de verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de verweerder in deze zaak, niet in behandeling genomen. Hierop heeft de verzoeker bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter overwoog dat op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb een verzoek om een voorlopige voorziening alleen mogelijk is als er ook een bezwaar of beroep aanhangig is. Aangezien de verweerder al op het bezwaar had beslist, was er geen bezwaar meer aanhangig. Bovendien was de termijn voor het instellen van beroep tegen het besluit op bezwaar inmiddels verstreken.

Hierdoor concludeerde de voorzieningenrechter dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk was. De rechter besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. W. Anker, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, en werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 22/2684

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[Naam], verzoeker

V-nummer: [Nummer],
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Hij heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Op 14 juni 2022 heeft verweerder op het bezwaar beslist.
De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb is een verzoek om een voorlopige voorziening alleen mogelijk als er ook een bezwaar (of beroep) aanhangig is.
2. Aangezien verweerder al op het bezwaar heeft beslist, is er geen bezwaar meer aanhangig. Evenmin is er beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar, terwijl de termijn daarvoor inmiddels is verlopen, zodat geen toepassing kan worden gegeven aan artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb (het aanmerken van een verzoek om een voorlopige voorziening hangende bezwaar als een verzoek om voorlopige voorziening hangende beroep).
3. Het verzoek is kennelijk niet-ontvankelijk.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, op de hieronder vermelde datum en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.