ECLI:NL:RBDHA:2022:9605

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
22 september 2022
Zaaknummer
09-257639-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan poging tot doodslag met mes in Leidschendam

Op 22 september 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een 20-jarige jongen, die werd beschuldigd van medeplichtigheid aan een poging tot doodslag. De zaak vond zijn oorsprong in een steekpartij op 23 september 2021 in Leidschendam, waarbij het slachtoffer, een minderjarige jongen, werd verwond. De verdachte had een mes aan zijn medeverdachte gegeven, die het mes vervolgens gebruikte tijdens de steekpartij. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet schuldig was aan het medeplegen van de poging tot doodslag, maar wel aan medeplichtigheid. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte, alsook op de getuigenverklaringen van het slachtoffer. De verdachte werd veroordeeld tot een jeugddetentie van 152 dagen, waarvan 100 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden. De rechtbank hield rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die lijdt aan antisociale persoonlijkheidstrekken en een lichte verstandelijke beperking. De bijzondere voorwaarden zijn gericht op begeleiding en behandeling om recidive te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/257639-21
Datum uitspraak: 22 september 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2002 te [plaats 1] ,
BRP-adres: [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 8 september 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. F.A. van Kins en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. R. Engwegen naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 23 september 2021 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans een scherp voorwerp, in de borst, althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken, en/of meermalen met een mes, althans een scherp voorwerp, in de richting van de borst en/of de buik, althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] , op of omstreeks 23 september 2021 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans een scherp voorwerp, in de borst, althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken, en/of meermalen met een mes, althans een scherp voorwerp, in de richting van de borst en/of de buik, althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
aan welk misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks 23 september 2021 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, toen aldaar medeplichtig is geweest door opzettelijk behulpzaam te zijn bij en/of door het verschaffing van gelegenheid en middelen of inlichtingen tot het plegen daarvan, immers heeft hij, verdachte,
- in overleg met die [medeverdachte] een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meegenomen en/of
- ( vervolgens) dit mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp aan die [medeverdachte] verstrekt (direct voorafgaande aan de steekpartij) en/of
- ( vervolgens) dit mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp veilig gesteld.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
Op 23 september 2021, omstreeks 21:00 uur, kwam bij de politie een melding binnen van een steekpartij op De Haar in Leidschendam, waarbij een minderjarige jongen zou zijn gestoken.
Het slachtoffer, [slachtoffer] , werd uiteindelijk gewond aangetroffen bij jeugdinstelling [instelling 1] . Hij bleek als gevolg van de steekpartij een steekverwonding van ongeveer twee centimeter lang ter hoogte van zijn borstbeen te hebben opgelopen. De verdachte en de medeverdachte werden een dag na het incident (buiten heterdaad) aangehouden.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het mes van de medeverdachte bij zich had en dat hij dit – toen de woordenwisseling dreigde te escaleren en de medeverdachte om zijn mes vroeg – aan de medeverdachte heeft gegeven, zoals zij eerder met elkaar hadden besproken. Ook heeft de verdachte verklaard dat hij het mes na afloop van het incident van de medeverdachte heeft teruggekregen en dit bij zich heeft gehouden.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van, dan wel aan medeplichtigheid aan een poging tot doodslag dan wel een poging tot zware mishandeling .
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van hetgeen primair aan de verdachte ten laste is gelegd en bewezenverklaring van hetgeen subsidiair aan de verdachte ten laste is gelegd, inhoudende dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplichtigheid aan een poging tot doodslag.
Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het ten laste gelegde bepleit.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsman zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.4
Vrijspraak
De rechtbank is met betrekking tot het primair ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit niet wettig en overtuigend is bewezen, omdat niet is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte. De verdachte zal van dit feit dan ook worden vrijgesproken.
3.5
Gebruikte bewijsmiddelen subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2021280114, van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Zoetermeer – Leidschendam / Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 180).
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 8 september 2022, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik het mes voor [medeverdachte] bij mij had en dat ik dit – toen de woordenwisseling dreigde te escaleren en [medeverdachte] om zijn mes vroeg – aan hem heb gegeven. We hadden van tevoren afgesproken dat als er iets zou gebeuren, bijvoorbeeld als er ruzie zou ontstaan met iemand anders, dat ik dan het mes aan [medeverdachte] zou geven. Ik wist dat [medeverdachte] , [slachtoffer] en [naam 1] ruzie met elkaar hadden. Toen zij het plein op kwamen gelopen hebben we nogmaals over het mes gesproken. Toen [medeverdachte] om het mes vroeg heb ik mijn trui omhoog gedaan en het mes uit mijn broek geschoven. [medeverdachte] pakte vervolgens het mes. Toen dacht ik wel dat er iets zou kunnen gebeuren met het mes, zoals zwaaien of steken. Toen [medeverdachte] het pakte dacht ik bij mezelf: ‘Is dit wel verstandig?’ Na het incident heeft [medeverdachte] het mes weer aan mij teruggegeven en heb ik dit bij me gehouden.
2. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , opgemaakt op 23 september 2021, voor zover inhoudende (p. 34-35):
Op 23 september 2021, omstreeks 21.00 uur, was ik op De Haar te Leidschendam. Toen ik daar was zat ik op het schoolplein. Ik was daar met [naam 1] en [naam 2] . Ik zag dat op de bankjes van het schoolplein 2 jongens en 1 meisje zaten. Ik herkende een van deze jongens van Schakenbosch als zijnde
[verdachte], omdat deze een tand mist. De andere jongen kende ik wel van Schakenbosch alleen weet ik zijn naam niet.
Ik hoorde dat de groep van 3 ons uitdaagde. Hier reageerde
nwij in eerste instantie niet op. Hierna zag ik dat de jongen, die voor mij onbekend was, een mes pakte met zijn rechterhand. Ik zag dat het een keukenmes betrof met een snijvlak van ongeveer 20 centimeter lang. Ik zag dat de jongen vervolgens een steekbeweging maakte richting mijn borstkast. Na de steekbeweging voelde ik een pijn op mijn borst en toen ik naar beneden keek zag ik dat mijn shirt rood werd van het bloed.
3. Het proces-verbaal van verhoor aangever, opgemaakt op 23 september 2021, voor zover inhoudende (p. 123):
V: Waar pakte [medeverdachte] het mes vandaan?
A: Hij pakte het mes van [verdachte] .
4. Het proces-verbaal van verhoor aangever, opgemaakt op 2 oktober 2021, voor zover inhoudende (p. 163):
V: Hoe kwam hij (
de rechtbank begrijpt: de verdachte)vanaf het bankje bij jou?
A: Hij ging staan en ik zag direct dat hij een mes vasthad. [medeverdachte] liep onze kant op, ik ben opgestaan en ben achteruit weggelopen. Ik zag dat hij begon te zwaaien met het mes en kort daarna werd ik gestoken.
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 24 september 2021, voor zover inhoudende (p. 29 en 31):
Het slachtoffer bleek: [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2004 te [plaats 2] .
Op het witte T-shirt van het slachtoffer zag ik bloed zitten ter hoogte van het borstbeen. Toen het slachtoffer zijn shirt had uitgetrokken zag ik een wond zitten ter hoogte van zijn borstbeen die ongeveer 2 centimeter lang was. Ik zag dat er bloed uit de wond liep.
3.6
Bewijsoverweging
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte] het slachtoffer eenmaal met een mes van aanzienlijke grootte in de borst heeft gestoken. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of deze handeling gekwalificeerd kan worden als een poging tot doodslag of een poging tot zware mishandeling.
Poging tot doodslag?
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is vereist dat de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Er is sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van [medeverdachte] naar algemene ervaringsregels tot de dood van het slachtoffer had kunnen leiden. [medeverdachte] heeft met een mes van aanzienlijke grootte gestoken in de borststreek, een deel van het lichaam waar zich vitale organen bevinden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat [medeverdachte] ook met enige kracht moet hebben gestoken, het mes is immers door de kleren van het slachtoffer heen gegaan en er is een steekverwonding ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat [medeverdachte] daarmee de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer als gevolg van het steken zou komen te overlijden bewust heeft aanvaard. Het opzet van [medeverdachte] bij het steken was aldus in voorwaardelijke zin gericht op de dood van het slachtoffer. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
Medeplichtigheid?
De vraag waar de rechtbank zich vervolgens voor ziet gesteld is of de verdachte met zijn handelen medeplichtig is geweest aan de poging tot doodslag gepleegd door [medeverdachte] .
Aan de hand van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de verdachte op de hoogte was van de ruzie tussen [medeverdachte] , [slachtoffer] en [naam 1] en dat hij desondanks toch het mes aan [medeverdachte] heeft gegeven. De verdachte heeft bovendien verklaard dat hij, op het moment dat hij het mes aan [medeverdachte] gaf, wist dat ermee gezwaaid of gestoken zou kunnen worden.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de verdachte opzet heeft gehad op het verschaffen van middelen en voorwaardelijk opzet heeft gehad op het ten laste gelegde gronddelict, te weten de poging tot doodslag. De rechtbank komt daarmee dan ook tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
[medeverdachte] , op 23 september 2021 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, ter uitvoering van het door
hemvoorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, in de borst, van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
aan welk misdrijf hij, verdachte, op 23 september 2021 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, toen aldaar medeplichtig is geweest door verschaffing van middelen tot het plegen daarvan, immers heeft hij, verdachte,
- in overleg met die [medeverdachte] een mes meegenomen en
- ( vervolgens) dit mes aan die [medeverdachte] verstrekt (direct voorafgaande aan de steekpartij) en
- ( vervolgens) dit mes veiliggesteld.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

5.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte, met toepassing van het jeugdstrafrecht, wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 172 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 120 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door Reclassering Nederland met uitzondering van het contactverbod. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte verzocht om, met toepassing van het jeugdstrafrecht en rekening houdend met de verminderde toerekeningsvatbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, een voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden zoals door de officier van justitie gevorderd. Met betrekking tot de dadelijke uitvoerbaarheid heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan een poging tot doodslag. Mede door zijn handelen is een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien zijn meerdere personen geconfronteerd met de directe gevolgen van het steekincident, waardoor bij hen gevoelens van angst en onveiligheid zijn veroorzaakt. Ook in algemene zin draagt een dergelijk gewelddadig optreden bij aan de in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 12 augustus 2022, waaruit is gebleken dat hij in 2021 is veroordeeld wegens messenbezit.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportage van klinisch psycholoog drs. [psycholoog] d.d. 3 september 2022. De psycholoog heeft geconcludeerd dat er bij de verdachte sprake is van antisociale persoonlijkheidstrekken, een (lichte) verstandelijke beperking en van een (matige) stoornis in cannabisgebruik. Ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde bestonden deze stoornissen ook en hebben deze de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte beïnvloed. Er wordt daarom geadviseerd het bewezenverklaarde in verminderde mate toe te rekenen en het jeugdstrafrecht toe te passen. Het recidiverisico wordt als matig-hoog ingeschat. Dit risico kan verminderd worden door de inzet van verschillende interventies in de vorm van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf. Het is van belang dat deze interventies zijn gericht op de bescherming van de kwetsbaarheid van de verdachte die inherent is aan de (lichte) verstandelijke beperking.
De rechtbank volgt de conclusie van de deskundige ten aanzien van de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en houdt hier rekening mee bij de op te leggen straf.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 8 september 2022, waarin de reclassering grote zorgen uit. Er is sprake van heftige psychische problematiek. Ook heeft de verdachte geen contact met familie, is hij afhankelijk van cannabis en was er sprake van een getroebleerde jeugd. De kans op recidive is aanwezig en reclasseringsbemoeienis is noodzakelijk. Begeleiding dient erop gericht te zijn om het drugsgebruik te reguleren, de psychische toestand te stabiliseren en om meer toekomstperspectief te verkrijgen. De verdachte is bereid om samen te werken met de reclassering. De reclassering adviseert om aan de verdachte, met toepassing van het jeugdstrafrecht, een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden:
  • Meldplicht bij de reclassering;
  • Opname in een zorginstelling;
  • Ambulante behandeling;
  • Een contactverbod met de medeverdachte en het slachtoffer.
De reclassering heeft bij e-mail van 8 september 2022 in aanvulling op bovenstaande medegedeeld dat een reclasseringstoezicht bij Fivoor het meest passend wordt geacht.
Toepassing jeugdstrafrecht
De rechtbank zal op basis van de conclusies van het NIFP en de reclassering het jeugdstrafrecht toepassen.
De op te leggen straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat tot uitgangspunt genomen de informatie over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die uit de rapporten en ter terechtzitting naar voren is gekomen, alsook de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels voorwaardelijke) jeugddetentie. Wel houdt de rechtbank bij het bepalen van de duur van deze jeugddetentie rekening met de lange tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en de ondergeschikte rol die hij in het geheel heeft gehad. De rechtbank zal daarom aan de verdachte opleggen een jeugddetentie voor de duur van 152 dagen, met aftrek van de tijd die hij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank zal 100 dagen van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd (met uitzondering van het contactverbod). Dit om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat de verdachte wordt begeleid en behandeld om zo de kans op recidive terug te dringen. De rechtbank zal ten aanzien van de behandelverplichting niet opnemen dat het innemen van medicatie onderdeel kan uitmaken van de behandeling, nu niet is gebleken om wat voor medicatie het zou kunnen gaan en er derhalve geen sprake kan zijn van een betrouwbare instemming van de verdachte.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen het lichaam van een persoon, te weten [slachtoffer] .
Gelet op het feit dat er nog geen oplossing is gevonden voor de problematiek waaronder de verdachte dit feit heeft begaan, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 1. genoemde voorwerp zal worden onttrokken aan het verkeer.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1. genoemde voorwerp onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met behulp van dit voorwerp het bewezenverklaarde feit is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 45, 48, 49, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 4 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
medeplichtigheid aan een poging tot doodslag;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een jeugddetentie voor de duur van
152 (HONDERDTWEEËNVIJFTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, te weten
100 (HONDERD) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Fivoor , [adres 2] te Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, laat opnemen bij de behandelgroep Helios van Ipse de Bruggen, althans een soortgelijke intramurale instelling, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van deze instelling worden gegeven. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang wenselijk vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van de Brijder of een soortgelijke zorgverlener, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorgverlener aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor zijn middelengebruik. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst onder 1 genoemde voorwerp, te weten:
1. STK Hakmes
(Omschrijving: 2655611, zwart);
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.F. Mewe, kinderrechter, voorzitter,
mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel, kinderrechter,
mr. R.J. Wortelboer, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M.W. van der Sanden, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 september 2022.