Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[eisende partij sub 1] ,
[eisende partij sub 2],
1.De procedure
- de dagvaarding 19 maart 2022 met producties,
- de conclusie van antwoord in conventie en van voorwaardelijke eis in reconventie met producties,
- de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie, tevens akte overlegging productie,
- de akte overlegging productie van eisers,
- de mondelinge behandeling van 23 mei 2022 waarvan aantekening is gehouden.
2.De feiten
3.Het geschil
conventie
4.De beoordeling in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
De heer [E] heeft tegenover [eisende partij sub 1 c.s.] verklaard dat hij niet beter wist dan dat de opeenvolgende eigenaren van het perceel van [eisende partij sub 1 c.s.] het recht hadden om het achterterrein te gebruiken om van en naar de garage te rijden en dat hij daarom nooit tegen het bezit van een recht van weg heeft opgetreden.
In geen van de overlegde akten van levering staat een garage omschreven en [eisende partij sub 1 c.s.] heeft niet aangetoond dat al op 1 januari 1992 een garagedeur in de achterzijde van haar woning zat. Daarnaast blijkt nergens uit dat de rechtsvoorgangers van [eisende partij sub 1 c.s.] allemaal frequent over het perceel van (de rechtsvoorgangers van) [gedaagde] hebben gereden om hun auto in de garage te stallen. Gelet op de leeftijd van de heer [A] en mevrouw [B] – op 1 januari 1992 waren zij al bijna 77 jaar oud – is het niet aannemelijk dat zij toen nog (frequent) auto reden en dus ook niet dat zij hun auto in de garage parkeerden, omdat zij dan continu de zware garagedeur zouden moeten openen en sluiten. Ook voor de andere bewoners geldt dat [eisende partij sub 1 c.s.] niet heeft aangetoond dat zij dit deden. [gedaagde] wijst verder nog op een gebruiksovereenkomst van 17 januari 2012 die [eisende partij sub 1 c.s.] heeft gesloten met de heer [E] (bijlage 5 bij de als productie 1 overgelegde koopakte). [eisende partij sub 1 c.s.] en [E] hebben hierin afgesproken dat [eisende partij sub 1 c.s.] voor het parkeren van haar auto gebruik mocht maken van een strook grond die aan de straatzijde lag, dat toen nog zijn eigendom was. Hieruit blijkt volgens [gedaagde] dat [eisende partij sub 1 c.s.] haar auto niet frequent in de garage aan de achterzijde van de woning parkeerde, maar dat zij vanaf 2001 gebruikmaakte van de parkeerplaats aan de voorzijde. [gedaagde] betwist verder ook de inhoud van het gesprek tussen de heer [E] en [eisende partij sub 1 c.s.]