ECLI:NL:RBDHA:2022:9603

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
22 september 2022
Zaaknummer
09-257646-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door steekincident met een mes in Leidschendam

Op 22 september 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een 19-jarige jongen, die beschuldigd werd van een poging tot doodslag. De verdachte heeft op 23 september 2021 in Leidschendam het slachtoffer met een mes in de borst gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deze poging tot doodslag, waarbij hij met een mes van aanzienlijke grootte in de borststreek van het slachtoffer heeft gestoken. De verdachte heeft bekend het slachtoffer te hebben gestoken, maar heeft geen beroep kunnen doen op noodweer of psychische overmacht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 207 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een werkstraf van 120 uren. De bijzondere voorwaarden zijn dadelijk uitvoerbaar verklaard. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jeugd en eerdere ervaringen in gesloten instellingen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte een ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, wat ook gevolgen heeft gehad voor omstanders.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/257646-21
Datum uitspraak: 22 september 2022
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2003 [plaats] ,
BRP-adres: [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 8 september 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. F.A. van Kins en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.W. Kuiper naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 23 september 2021 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans een scherp voorwerp, in de borst, althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken, en/of meermalen met een mes, althans een scherp voorwerp, in de richting van de borst en/of de buik, althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
Op 23 september 2021, omstreeks 21:00 uur, kwam bij de politie een melding binnen van een steekpartij op De Haar in Leidschendam, waarbij een minderjarige jongen zou zijn gestoken.
Het slachtoffer, [slachtoffer] , werd uiteindelijk gewond aangetroffen bij [instelling 1] . Hij bleek als gevolg van de steekpartij een steekverwonding van ongeveer twee centimeter lang ter hoogte van zijn borstbeen te hebben opgelopen. De verdachte en de medeverdachte werden een dag na het incident (buiten heterdaad) aangehouden.
De verdachte heeft bekend [slachtoffer] te hebben gestoken.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (het medeplegen van) een poging tot doodslag dan wel aan (het medeplegen van) een poging tot zware mishandeling.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van hetgeen impliciet primair aan de verdachte ten laste is gelegd, inhoudende dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. De officier van justitie heeft tot partiële vrijspraak van het medeplegen gerekwireerd.
Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van de poging tot doodslag bepleit.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsvrouw zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.3
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2021280114, van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Zoetermeer – Leidschendam / Voorburg, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 180).
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 8 september 2022, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik [slachtoffer] heb gestoken.
2. Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , opgemaakt op 23 september 2021, voor zover inhoudende (p. 34-35):
Op 23 september 2021, omstreeks 21.00 uur, was ik op De Haar te Leidschendam. Toen ik daar was zat ik op het schoolplein. Ik was daar met [naam 1] en [naam 2] . Ik zag dat op de bankjes van het schoolplein 2 jongens en 1 meisje zaten. Ik herkende een van deze jongens van [instelling 1] als zijnde
[medeverdachte], omdat deze een tand mist. De andere jongen kende ik wel van [instelling 1] alleen weet ik zijn naam niet.
Ik hoorde dat de groep van 3 ons uitdaagde. Hier reageerde
nwij in eerste instantie niet op. Hierna zag ik dat de jongen, die voor mij onbekend was, een mes pakte met zijn rechterhand. Ik zag dat het een keukenmes betrof met een snijvlak van ongeveer 20 centimeter lang. Ik zag dat de jongen vervolgens een steekbeweging maakte richting mijn borstkast. Na de steekbeweging voelde ik een pijn op mijn borst en toen ik naar beneden keek zag ik dat mijn shirt rood werd van het bloed.
3. Het proces-verbaal van verhoor aangever, opgemaakt op 23 september 2021, voor zover inhoudende (p. 123):
V: Waar pakte [verdachte] het mes vandaan?
A: Hij pakte het mes van [medeverdachte] .
4. Het proces-verbaal van verhoor aangever, opgemaakt op 2 oktober 2021, voor zover inhoudende (p. 163):
V: Hoe kwam hij (
de rechtbank begrijpt: de verdachte)vanaf het bankje bij jou?
A: Hij ging staan en ik zag direct dat hij een mes vasthad. [verdachte] liep onze kant op, ik ben opgestaan en ben achteruit weggelopen. Ik zag dat hij begon te zwaaien met het mes en kort daarna werd ik gestoken.
5. Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , opgemaakt op 25 september 2021, voor zover inhoudende (p. 79):
V: Vooraf aan het conflict, is er nog iets tussen jou en [verdachte] besproken of er wat ging gebeuren?
A: Ja er was wel wat besproken, dat als het uit de hand zou lopen, dan zou ik mijn mes pakken. [verdachte] zou het mes pakken. Ik had het mes bij mij op mijn heup.
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 24 september 2021, voor zover inhoudende (p. 29 en 31):
Het slachtoffer bleek: [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2004 te Rotterdam.
Op het witte T-shirt van het slachtoffer zag ik bloed zitten ter hoogte van het borstbeen. Toen het slachtoffer zijn shirt had uitgetrokken zag ik een wond zitten ter hoogte van zijn borstbeen die ongeveer 2 centimeter lang was. Ik zag dat er bloed uit de wond liep.
3.4
Bewijsoverweging
Op basis van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte het slachtoffer eenmaal met een mes van aanzienlijke grootte in de borst heeft gestoken. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of deze handeling gekwalificeerd kan worden als een poging tot doodslag of een poging tot zware mishandeling.
Poging tot doodslag?
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is vereist dat de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Er is sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van de verdachte naar algemene ervaringsregels tot de dood van het slachtoffer had kunnen leiden. De verdachte heeft met een mes van aanzienlijke grootte gestoken in de borststreek, een deel van het lichaam waar zich vitale organen bevinden. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de verdachte ook met enige kracht moet hebben gestoken, het mes is immers door de kleren van het slachtoffer heen gegaan en er is een steekverwonding ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte daarmee de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer als gevolg van het steken zou komen te overlijden bewust heeft aanvaard. Het opzet van verdachte bij het steken was aldus in voorwaardelijke zin gericht op de dood van het slachtoffer. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag.
De rechtbank zal de verdachte tot slot (partieel) vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen, omdat niet is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij, op 23 september 2021 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een mes, in de borst, van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de strafbaarheid van de verdachte
5.1
Noodweer(exces)?
5.1.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte een beroep op
noodweer(exces) toekomt en hij derhalve dient te worden ontslagen van alle
rechtsvervolging. Daartoe is aangevoerd dat er sprake was van een dreigende
ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, immers heeft het slachtoffer gezegd dat hij
de vriendin van de verdachte zou steken en liep hij met een mes op de verdachte af. Indien
de rechtbank van oordeel is dat de grenzen van proportionaliteit zijn overschreden, is deze
overschrijding het gevolg van de hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de door
het slachtoffer geuite bedreiging. Uit het proces-verbaal blijkt duidelijk dat het de verdachte
zwart voor de ogen werd.
5.1.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van
een noodweersituatie. Uit het dossier blijkt duidelijk dat de verdachte degene is geweest die
een mes heeft gepakt en het slachtoffer uit het niets heeft gestoken. Op geen enkele wijze is
gebleken dat het slachtoffer een mes vast heeft gehad.
5.1.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het
Wetboek van Strafrecht dient vast te staan dat op enig moment sprake was van een
ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar
daarvoor, waartegen verdediging noodzakelijk was.
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten
grondslag heeft gelegd, inhoudende dat het slachtoffer met een mes op de verdachte af
kwam lopen, niet aannemelijk geworden, immers volgt dit op geen enkele wijze uit het
dossier of het verhandelde ter terechtzitting.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de hem verweten
gedraging niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de
noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen
een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar
daarvoor.
De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op noodweer en noodweerexces.
5.2
Psychische overmacht?
5.2.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte een beroep op
psychische overmacht toekomt en hij derhalve dient te worden ontslagen van alle
rechtsvervolging. Daartoe is aangevoerd dat van de verdachte redelijkerwijs niet kan worden
gevergd dat hij weerstand moest bieden aan de van buiten komende drang, inhoudende de
uitlatingen van het slachtoffer voorafgaand aan het steekincident. Hierbij dient ook rekening
gehouden te worden met de eerdere gebeurtenissen die aan dit incident vooraf zijn gegaan,
waardoor de verdachte al langere tijd erg angstig en op zijn hoede was.
5.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte geen beroep op
psychische overmacht toekomt, nu niet is gebleken van een van buiten komende drang waar
de verdachte redelijkerwijs geen weerstand aan kon en behoefde te bieden.
5.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht, als bedoeld in artikel 40 van het
Wetboek van Strafrecht, dient vast komen te staan dat er sprake is geweest van een van
buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet
behoeft te bieden. Daarnaast kan onder omstandigheden het feit dat de verdachte zich heeft
gebracht in de situatie waarin die drang op hem is uitgeoefend in de weg staan aan het
slagen van het beroep op psychische overmacht.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat er al langere
tijd sprake was van een conflict tussen de verdachte en het slachtoffer, waardoor de
verdachte gevoelens van angst en onveiligheid heeft ervaren.
De rechtbank acht echter niet aannemelijk geworden dat uit deze omstandigheid ten tijde
van het begaan van het onderhavige feit voor verdachte een zodanige druk is uitgegaan, dat
hij in zijn mogelijkheden werd aangetast om op een andere wijze te reageren op uitlatingen
van het slachtoffer. Van verdachte kon en mocht worden verwacht dat hij anders zou
handelen dan hij heeft gedaan.
Het vorenstaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat
er sprake is geweest van een situatie van psychische overmacht zoals door de raadsvrouw is
betoogd.
5.3
Conclusie
Nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde dan wel de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, is zowel het bewezenverklaarde als de verdachte strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte, met toepassing van het jeugdstrafrecht, wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 207 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 180 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door Reclassering Nederland. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat daarnaast aan de verdachte wordt opgelegd een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen vervangende jeugddetentie. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, inhoudende dat hij op jonge leeftijd al veel heftige gebeurtenissen heeft meegemaakt, hij een blanco strafblad heeft en zich over het algemeen goed aan de schorsingsvoorwaarden houdt. Tot slot heeft de raadsvrouw opgemerkt dat de verdachte bereid is om zich aan alle geadviseerde voorwaarden te houden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer éénmaal met een mes in de borst te steken. Met zijn handelen heeft de verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Bovendien zijn meerdere personen geconfronteerd met de directe gevolgen van het steekincident. Het handelen van de verdachte zal bij hen gevoelens van angst en onveiligheid hebben veroorzaakt. Ook in algemene zin draagt een dergelijk gewelddadig optreden bij aan de in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 12 augustus 2022, waaruit is gebleken dat hij niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 2 september 2022, waaruit volgt dat de verdachte een belast verleden kent. Hij verbleef in (gesloten) jeugdinstellingen en kampt met de nodige trauma’s. Daarnaast maakt de verdachte een moeilijke tijd door omdat zijn moeder terminaal ziek is. De stress en onzekerheid die dit met zich meebrengt heeft zijn weerslag op zijn psychisch welzijn waardoor het hem niet lukt om altijd naar dagbesteding te gaan. Er is geen sprake van een adequate coping stijl. De verdachte lijkt zich terug te trekken en verdooft emoties en gevoelens met het gebruik van softdrugs. Behandeling gericht op emotie- en agressieregulatie is gewenst om toe te werken naar een adequatere coping en om het middelengebruik te laten afnemen. Zodoende wordt ook het recidiverisico ingeperkt. Een reclasseringstoezicht wordt wenselijk geacht om de behandeling te kunnen monitoren en waar nodig hulp en ondersteuning te kunnen inzetten. De huidige hulpverlening lijkt voor de verdachte soms te belastend te zijn. Echter is wel de indruk dat een verplicht kader nodig is als stok achter de deur om de behandeling succesvol te laten verlopen. Het is positief te noemen dat de verdachte zijn afspraken met de reclassering nakomt en bereid is om het traject bij Fivoor een kans te geven.
De reclassering adviseert om aan de verdachte, met toepassing van het jeugdstrafrecht, een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden:
  • Meldplicht bij de reclassering;
  • Ambulante begeleiding/ dagbesteding;
  • Ambulante behandeling;
  • Begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • Meewerken aan middelencontrole.
De reclassering heeft daarbij opgemerkt dat een middelenverbod niet haalbaar is (gebleken) omdat het gebruik van softdrugs een coping strategie van de verdachte is om met zijn emoties en psychische klachten om te gaan. Het middelengebruik zal aan de orde moeten komen tijdens een ambulante behandeling.
De reclassering heeft tot slot geadviseerd de voorwaarden en het toezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
Toepassing jeugdstrafrecht
De rechtbank zal op basis van het advies van de reclassering het jeugdstrafrecht toepassen.
De op te leggen straffen
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat tot uitgangspunt genomen de informatie over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals die uit het rapport en ter terechtzitting naar voren is gekomen, alsook de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels voorwaardelijke) jeugddetentie. De rechtbank zal daarom aan de verdachte – conform de eis van de officier van justitie – opleggen een jeugddetentie voor de duur van 207 dagen, met aftrek van de tijd die hij vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank zal 180 dagen van die straf voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Dit om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat de verdachte wordt begeleid en behandeld om zo de kans op recidive terug te dringen. De rechtbank zal ten aanzien van de behandelverplichting niet opnemen dat het innemen van medicatie onderdeel kan uitmaken van de behandeling, nu niet duidelijk is gebleken om wat voor medicatie het zou kunnen gaan en er derhalve geen sprake kan zijn van een betrouwbare instemming van de verdachte.
Verder acht de rechtbank het – gelet op de ernst van het feit – ook passend dat aan de verdachte een werkstraf wordt opgelegd, zodat hij nog daadwerkelijk straf ervaart, terwijl wordt voorkomen dat hij hiervoor terug zou moeten in jeugddetentie. De rechtbank zal daarom aan de verdachte een werkstraf opleggen voor de duur van 120 uren.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen het lichaam van een persoon, te weten [slachtoffer] .
Gelet op het feit dat er nog geen oplossing is gevonden voor de problematiek waaronder de verdachte dit feit heeft begaan, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 45, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 4 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een jeugddetentie voor de duur van
207 (TWEEHONDERDVIJF) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, te weten
180 (HONDERDTACHTIG) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Fivoor , Johanna Westerdijkplein 40 te Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich laat begeleiden door een coach van WelzijnE25. Indien de reclassering dit nodig acht, werkt de veroordeelde mee aan een traject voor dagbesteding, via WelzijnE25 of een andere organisatie;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van forensische polikliniek Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
- gedurende de proeftijd verblijft in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten Middin of een soortgelijke instelling. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de tijd van
120 (HONDERDTWINTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
60 (ZESTIG) DAGEN;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel, kinderrechter, voorzitter,
mr. C.F. Mewe, kinderrechter,
mr. R.J. Wortelboer, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M.W. van der Sanden, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 september 2022.