In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 september 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Syrische asielzoeker. De eiser, die zich had gemeld bij het aanmeldcentrum, was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in bewaring gesteld op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris stelde dat er een significant risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken, wat werd onderbouwd met concrete aanknopingspunten voor een overdracht op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zich niet kon verenigen met de maatregel van bewaring en voerde aan dat hij zich bij binnenkomst had gemeld en dat hij zich voortdurend beschikbaar had gehouden voor de autoriteiten. Echter, de rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren, ondanks de argumenten van de eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. E.J. Govaers, in aanwezigheid van griffier mr. N.M.L. van der Kammen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.