ECLI:NL:RBDHA:2022:9602

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2022
Publicatiedatum
22 september 2022
Zaaknummer
NL22.17844
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Syrische asielzoeker op grond van significant risico op onderduiken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 september 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Syrische asielzoeker. De eiser, die zich had gemeld bij het aanmeldcentrum, was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in bewaring gesteld op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris stelde dat er een significant risico bestond dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken, wat werd onderbouwd met concrete aanknopingspunten voor een overdracht op basis van de Dublinverordening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zich niet kon verenigen met de maatregel van bewaring en voerde aan dat hij zich bij binnenkomst had gemeld en dat hij zich voortdurend beschikbaar had gehouden voor de autoriteiten. Echter, de rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren, ondanks de argumenten van de eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. E.J. Govaers, in aanwezigheid van griffier mr. N.M.L. van der Kammen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.17844

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. R.W. Koevoets),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: A. van de Wal).

Procesverloop

Bij besluit van 29 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft, na akkoord van partijen, bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Op 9 september 2022 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 13 september 2022 een verweerschrift ingediend. Op 14 september 2022 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat concrete aanknopingspunten bestaan voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [1] en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek.
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe het volgende aan. Verweerder heeft zware grond 3a ten onrechte aan de maatregel ten grondslag gelegd nu uit de stukken blijkt dat eiser zich bij binnenkomst kennelijk heeft gemeld bij het aanmeldcentrum. Gelet op zijn voortdurend verblijf op het AZC [2] is daarnaast ook geen sprake van het voor Dublin-claimanten vereiste van een substantieel risico op onderduiken. Eiser heeft zich immers telkens voor verweerder beschikbaar gehouden.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De rechtbank stelt vast dat de feitelijk juistheid van zware grond 3a niet is betwist. De stelling van eiser dat hij zich bij binnenkomst meteen heeft gemeld bij het aanmeldcentrum laat de feitelijke juistheid van deze grond onverlet, waardoor deze aan de maatregel van bewaring ten grondslag kan worden gelegd. [3]
6. De rechtbank stelt vast dat de overige gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen niet zijn bestreden. De aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggende gronden zijn - in onderlinge samenhang bezien – in elk geval voldoende om de maatregel te kunnen dragen. Gelet op artikel 5.1a, vijfde lid, van het Vb 2000 in samenhang met artikel 5.1b, tweede lid, van het Vb 2000 volgt hieruit een significant risico op onderduiken zoals bedoeld in de Dublinverordening.
7. De beroepsgrond van eiser dat hij zich telkens voor verweerder beschikbaar heeft gehouden doordat hij voortdurend heeft verbleven op het AZC en dat er daardoor geen sprake is van een substantieel risico op onderduiken, slaagt niet. Uit de niet betwiste motivering van de maatregel van bewaring blijkt immers dat eerder is geprobeerd om door middel van lichtere middelen te komen tot een vrijwillige overdracht aan Italië en dat eiser zich al eerder aan het toezicht op de vreemdelingen heeft onttrokken. Verder blijkt uit de maatregel van bewaring dat het vertrekgesprek eveneens niet heeft geleid tot een overdacht, omdat eiser alle medewerking heeft geweigerd.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde
publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Asielzoekerscentrum.
3.Zie hiervoor de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.