ECLI:NL:RBDHA:2022:9601

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2022
Publicatiedatum
22 september 2022
Zaaknummer
NL22.12196
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Marokkaanse eiser als kennelijk ongegrond door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 september 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Marokkaanse nationaliteit, zijn asielaanvraag had ingediend op 6 juni 2022. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 27 juni 2022 afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Marokko een mensonwaardig bestaan leidde en dat hij vanwege zijn afkomst en de slechte levensomstandigheden in Marokko niet kan terugkeren zonder risico op ernstige schade. De rechtbank heeft de zaak op 25 augustus 2022 behandeld, waarbij zowel eiser als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de omstandigheden die eiser heeft aangevoerd, zoals sociaaleconomische omstandigheden, niet als relevante elementen voor zijn asielaanvraag kunnen worden aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat Marokko door de staatssecretaris is aangemerkt als veilig land van herkomst en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in zijn specifieke geval een reëel risico loopt op vervolging of ernstige schade. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag van eiser terecht als kennelijk ongegrond heeft afgewezen, waardoor eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten en een inreisverbod voor de duur van twee jaar is opgelegd.

De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond en er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen één week na bekendmaking van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg Bestuursrecht zaaknummer: NL22.12196
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser V-nummer: [Nummer]

(gemachtigde: mr. M.C.W. van der Zanden),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Jalouqa).

Procesverloop

Bij besluit van 27 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL22.12197, op 25 augustus 2022 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich beiden laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 6 juni 2022 asiel aangevraagd.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij vanaf zijn vijftiende jaar alleen leefde en veelal op straat zwierf. Eiser had regelmatig geen werk en inkomen waardoor hij niet altijd kon eten. Vanwege de slechte levensomstandigheden heeft eiser in Marokko geen toekomstperspectief. Eiser is daarom gevlucht uit Marokko.
3. Het asielrelaas bevat volgens verweerder als relevant element de gestelde nationaliteit, identiteit en herkomst en verweerder heeft dit element als geloofwaardig aangemerkt. De slechte levensomstandigheden waarin eiser stelt te hebben verkeerd in Marokko heeft verweerder niet aangemerkt als relevant element. Deze omstandigheden heeft verweerder aangemerkt als sociaaleconomische omstandigheden en die hebben geen
raakvlak met het Vluchtelingenverdrag1 of artikel 3 van het EVRM.2 Bovendien is Marokko als veilig land van herkomst aangemerkt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat dat in zijn geval anders is. Eiser behoort ook niet tot een sociale groep op grond waarvan moet
worden aangenomen dat eiser vrees heeft voor vervolging. Tot slot volgt verweerder niet dat eiser bij terugkeer naar Marokko te vrezen heeft vanwege zijn gestelde illegale uitreis uit dat land. Verweerder heeft daarom de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.3
4. Eiser voert daartegen aan dat verweerder ten onrechte niet als relevant element heeft aangemerkt dat hij in Marokko een mensonwaardig bestaan leidde. Eiser behoort tot een sociale groep van Marokkaanse jongeren die gelet op hun afkomst gedoemd zijn tot een dakloos bestaan zonder werk en toekomstperspectief. De Marokkaanse autoriteiten zijn hiervoor verantwoordelijk en zij zijn volgens eiser niet in staat om effectief de armoede van deze Marokkaanse jongeren te bestrijden. Marokko is daarom ten onrechte als veilig land van herkomst aangemerkt en volgens eiser is evident dat Marokko de verdragsverplichtingen ten aanzien van eiser niet is nagekomen en niet zal nakomen. Eiser voert aan gelet hierop ook voldoende aannemelijk te hebben gemaakt dat hij bij terugkeer een risico loopt op ernstige schade. Verweerder heeft volgens eiser ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser illegaal is uitgereisd. Eiser stelt tot slot dat zijn aanvraag ten onrechte als kennelijk ongegrond is afgewezen waardoor aan hem ten onrechte een vertrektermijn is onthouden en een inreisverbod is opgelegd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Eiser heeft niet bestreden dat hij voorafgaand aan zijn komst naar Nederland in Spanje, Frankrijk en België heeft verbleven en dat hij niet de bescherming van de autoriteiten van deze andere lidstaten heeft ingeroepen. Verweerder verbindt daar niet ten onrechte de conclusie aan dat dat er niet op wijst dat bij eiser sprake is van een oprechte dringende behoefte aan internationale bescherming.
6. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser in zijn asielrelaas geen gronden heeft aangevoerd die een raakvlak hebben met één van de gronden van het Vluchtelingenverdrag dan wel artikel 3 van het EVRM. De door eiser gestelde omstandigheden heeft verweerder terecht aangemerkt als sociaaleconomische omstandigheden en zijn daarom geen relevant element. Een relevant element is immers een feit dat of een omstandigheid die raakt aan tenminste één onderwerp of verhaallijn en in verband staat met vluchtelingschap dan wel ernstige schade. Ter onderbouwing verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 augustus 2018.4
7. Voor zover eiser stelt dat hij bij terugkeer een mensonwaardig bestaan zal leiden in Marokko heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser heeft verklaard dat hij scholing heeft genoten en tot drie dagen voor zijn vertrek uit Marokko heeft gewerkt. Dit wijst er niet op dat eiser niet op normale wijze kon deelnemen aan de samenleving. Daarnaast is niet gebleken dat eiser zich heeft gewend tot de daartoe aangewezen geëigende instanties of dat
1. Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 31 januari 1967 (Trb. 1967, 76).
2
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
3 Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
zij eiser niet kunnen of willen helpen. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade.
8.
Verweerder heeft voorts terecht het standpunt ingenomen5, dat eiser niet behoort tot een sociale groep6. Hiervan is immers enkel sprake indien de leden van de groep een aangeboren kenmerk vertonen of een gemeenschappelijke achtergrond hebben die niet gewijzigd kan worden, of een kenmerk of geloof delen dat voor de identiteit of de morele integriteit van de betrokkenen dermate fundamenteel is, dat van de betrokkenen niet mag worden geëist dat zij dit opgeven, en de groep in het betrokken land een eigen identiteit heeft, omdat zij in hun directe omgeving als afwijkend wordt beschouwd. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij voldoet aan deze definitie. De beroepsgrond slaagt dan ook niet.
9. De beroepsgrond van eiser dat hij bij terugkeer naar Marokko zal worden gestraft en gevangengezet vanwege zijn gestelde illegale uitreis uit Marokko, heeft eiser niet onderbouwd en vindt geen steun in het door eiser overgelegde kopiedocument7 van de Spaanse autoriteiten. Hieruit blijkt immers niet dat eiser illegaal Marokko is uitgereisd. Verweerder wijst er verder terecht op dat eiser zijn paspoort, dat hij in Malaga nog in zijn bezit had, niet heeft overgelegd. Verweerder kan gelet daarop niet vaststellen dat eiser niet beschikt over inreisstempels voor het Schengengebied.
10. De rechtbank overweegt dat Marokko door verweerder is aangemerkt als veilig land van herkomst. Eiser heeft dat niet betwist. Om die reden mag er in zijn algemeenheid van worden uitgegaan dat eiser in Marokko niet te vrezen heeft voor vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag en geen reëel risico loopt op ernstige schade. Eiser heeft, zoals hiervoor overwogen, niet aannemelijk gemaakt dat dit in zijn specifieke geval anders ligt en dat hij, in het geval van eventuele problemen, niet de hulp van de Marokkaanse autoriteiten kan inroepen.
11. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder de aanvraag van eiser terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Hierdoor heeft verweerder kunnen bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten8 en is aan eiser op goede gronden een inreisverbod9 voor de duur van twee jaren opgelegd. Eiser heeft geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan verweerder had moeten afzien van het opleggen van het inreisverbod.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
5 Onder verwijzing naar zijn beleid in paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
6 Als bedoeld in artikel 3.37, lid 1, aanhef en onder d, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV).
7 ‘ Certificado de residencia’ van het Ministerie van Inclusie, Sociale Zekerheid en Migratie van 31 augustus 2021.
8 Op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw.
9 Op grond van artikel 66a, eerste lid, onder a, van de Vw.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr.
S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.