ECLI:NL:RBDHA:2022:9598

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 september 2022
Publicatiedatum
22 september 2022
Zaaknummer
NL22.14936
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verklaard beroep inzake asielaanvraag en verantwoordelijkheid Frankrijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 september 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat de asielaanvraag niet in behandeling werd genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling. Tijdens de zitting op 1 september 2022 zijn eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na de behandeling heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank overwoog dat niet in geschil was dat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming. De staatssecretaris had voldoende gemotiveerd dat er geen beletselen waren om eiser aan Frankrijk over te dragen. Eiser had geen documenten of verklaringen overgelegd die aannemelijk maakten dat zijn overdracht aan Frankrijk zou leiden tot een schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat de Opvangrichtlijn en Kwalificatierichtlijnen van toepassing zijn op de asielprocedure in Frankrijk. Er was geen bewijs van structurele tekortkomingen die zouden leiden tot een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens of artikel 4 van het Handvest. De rechtbank oordeelde dat de niet geconcretiseerde stelling van eiser over onvoldoende betrokkenheid van humanitaire aspecten door de staatssecretaris niet leidde tot een geslaagd beroep. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat het beroep ongegrond was.

Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.14936
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. S. Zwiers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.14937, op 1 september 2022 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met een voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Niet in geschil is dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd dat er geen beletselen zijn om eiser aan Frankrijk over te dragen. Verweerder heeft daartoe terecht gesteld dat eiser met documenten noch met eigen verklaringen aannemelijk heeft gemaakt dat zijn overdracht aan Frankrijk zal leiden tot een schending van artikel 4 van het Handvest [1] .
3. Daarbij heeft verweerder er terecht op gewezen dat de Opvangrichtijn [2] , Kwalificatierichtlijn [3] en Procedurerichtlijn [4] van toepassing zijn op de asielprocedure in Frankrijk en dat van structurele tekortkomingen die leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM [5] en artikel 4 van het Handvest niet is gebleken. Dat betekent dat eiser niet wordt gevolgd in zijn niet verder onderbouwde beroep op het risico van indirect refoulement. Anders dan in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022 [6] waarnaar eiser heeft verwezen, heeft eiser geen bewijzen overgelegd waaruit blijkt van gegronde redenen om het door hem gestelde risico aan te nemen.
4. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat er voor hem geen aanleiding bestaat om artikel 17 van de Dublinverordening toe te passen. Eisers niet geconcretiseerde stelling dat verweerder de humanitaire aspecten onvoldoende in zijn beoordeling zou hebben betrokken leidt niet tot een geslaagd beroep.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2022 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
2.Richtlijn 2013/33/EU.
3.Richtlijn 2011/95/EU.
4.Richtlijn 2013/32/EU.
5.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.