In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 15 september 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiseres, die een visum voor kort verblijf had aangevraagd, had beroep ingesteld tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die haar bezwaar tegen de weigering van het visum kennelijk ongegrond had verklaard. Het beroep werd ingediend op 4 november 2021, maar eiseres had het vereiste griffierecht van €181,- niet tijdig betaald.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Eiseres was meerdere keren in de gelegenheid gesteld om het griffierecht te betalen, maar heeft dit verzuimd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen verontschuldiging voor het verzuim is gegeven en dat het beroep daarom kennelijk niet-ontvankelijk is. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk heeft beoordeeld en er geen proceskostenveroordeling plaatsvond.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken verzet aan te tekenen tegen deze beslissing. De rechter in deze zaak was mr. E.F. Bethlehem, en de griffier was mr. E.C. Jacobs. De uitspraak is gedaan in het kader van bestuursrecht en vreemdelingenrecht.