ECLI:NL:RBDHA:2022:9592

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 september 2022
Publicatiedatum
22 september 2022
Zaaknummer
NL22.17659
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Venezolaanse eiseres in het kader van vreemdelingenrecht en de toepassing van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 september 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiseres, een Venezolaanse vrouw, de maatregel van bewaring is opgelegd. De maatregel is gebaseerd op artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de staatssecretaris stelt dat de bewaring noodzakelijk is voor het vaststellen van de identiteit of nationaliteit van de eiseres en voor het verkrijgen van gegevens die nodig zijn voor de beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning. De eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij zij ook een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend.

Tijdens de zitting op 14 september 2022 heeft de eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zij Nederland op legale wijze is binnengekomen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat er geen concrete aanknopingspunten zijn voor de toepassing van de Dublinverordening, en dat de gronden voor de bewaring voldoende zijn. De rechtbank heeft de beroepsgrond van de eiseres dat zij op grond van artikel 59a van de Vw in bewaring had moeten worden gesteld, verworpen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de maatregel van bewaring op juiste gronden is opgelegd en dat de belangenafweging door de staatssecretaris correct is uitgevoerd. Het beroep van de eiseres is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.17659

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiseres

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. F.C. Stoop),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 26 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 14 september 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen, bijgestaan door haar gemachtigde, aanwezig in de zittingszaal. Als tolk is verschenen E.H.H. Willems. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [Geb. datum] 1982 en de Venezolaanse nationaliteit te bezitten.
Grondslag maatregel
2. Eiseres voert aan dat zij ten onrechte op grond van artikel 59b, van de Vw in bewaring is gesteld. Zij had op grond van artikel 59a van de Vw in bewaring moeten worden gesteld, omdat er voldoende aanknopingspunten in het dossier aanwezig zijn om de Dublinverordening van toepassing te achten. Eiseres heeft op haar telefoon een foto van de inreisstempel [1] in haar paspoort laten zien en heeft ook haar vliegticket waarmee zij Europa is binnen gekomen getoond. Met deze bewijsstukken kan een illegale inreis via de buitengrens worden vastgesteld. [2]
3. Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat op grond van de stukken die voorliggen niet is vast te stellen of eiseres het grondgebied van de Europese Unie op illegale wijze is ingereisd. Het is juist aannemelijk dat dat op legale wijze is gebeurd. Dit volgt temeer uit de omstandigheid dat eiseres afkomstig is uit Venezuela. Eiseres is namelijk niet visumplichtig voor een verblijf van maximaal 90 dagen in zowel Spanje als Nederland. Verder is er ook geen sprake van een Eurodac-treffer. Verweerder is dan ook van mening dat er geen concrete aanknopingspunten bestonden waaruit bleek dat de Dublinverordening op eiseres van toepassing was. De rechtbank volgt deze uitleg. De ter zitting ingenomen stelling van eiseres dat zij nooit de intentie had om daadwerkelijk kort te verblijven, laat onverlet dat er geen aanknopingspunten bestonden voor het van toepassing achten van de Dublinverordening. De beroepsgrond van eiseres dat zij vanwege de aanknopingspunten in het dossier in bewaring had moeten worden gesteld op grond van artikel 59a van de Vw, slaagt dan ook niet.
Gronden
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiseres en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning, wegens het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. Verweerder heeft al zware gronden [3] vermeld dat eiseres:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van haar identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van haar reis- of identiteitsdocumenten;
en als lichte gronden [4] vermeld dat eiseres:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Ter zitting heeft verweerder de zware grond 3f laten vallen, zodat deze niet langer aan de maatregel van bewaring ten grondslag ligt.
6. De grond voor bewaring, bedoeld in artikel 59b, eerste lid, onder a, van de Vw, is aanwezig, indien de identiteit of de nationaliteit van de vreemdeling met onvoldoende zekerheid bekend is en zich ten minste twee van de gronden, bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb zich voordoen. De grond voor bewaring, bedoeld in artikel 59b, eerste lid, onderdeel b, van de Vw, is aanwezig, indien door middel van bewaring de gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een aanvraag tot het verkrijgen van een verblijfsvergunning kunnen worden verkregen, en zich ten minste twee van de gronden, bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, voordoen.
7. De rechtbank stelt vast dat de zware grond 3a feitelijk juist is. Eiseres heeft zoals ook door verweerder ter zitting benoemd, niet aangetoond dat zij Nederland is ingereisd met een geldig paspoort. De stelling van eiseres dat zij op het moment van haar inreis in Nederland wel over een paspoort beschikte en dat haar paspoort in Nederland is gestolen, laat de feitelijke juistheid van deze grond onverlet, waardoor deze aan de maatregel van bewaring ten grondslag worden gelegd. [5]
8. Wat eiseres aanvoert tegen de lichte grond 4d slaagt ook niet. Feitelijk is juist dat eiseres niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ook voldoende gemotiveerd waarom het ontbreken van deze middelen tot een onttrekkingsrisico leidt. Verweerder heeft in de maatregel van bewaring immers toegelicht dat eiseres een zwervend bestaan leidt en afhankelijk van anderen is om haar verblijf te kunnen betalen.
9. De gronden 3a en 4d zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Wat eiseres verder tegen de zware grond 3d en lichte grond 4c heeft aangevoerd, behoeft om die reden geen bespreking meer.
Bevoegdheid buitengewoon opsporingsambtenaar van politie
10. Eiseres voert aan dat niet of onvoldoende blijkt dat de betreffende ambtenaar bevoegd was om de maatregel van bewaring op te leggen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat, zonder nadere motivering van die stelling, niet kan worden ingezien waarom zou moeten worden getwijfeld aan de bevoegdheid van de desbetreffende ambtenaar. In de maatregel staat immers vermeld dat de desbetreffende ambtenaar door de korpschef is aangewezen. Ook is het aktenummer van de ambtenaar genoemd.
Lichter middel
11. Volgens eiseres heeft een onjuiste belangenafweging plaatsgevonden in het kader van de toepassing van een lichter middel. De vertrekplicht had niet in de belangenafweging betrokken mogen worden, het gaat erom of zij zich beschikbaar zal houden voor haar asielprocedure en er is geen aanleiding om aan te nemen dat zij dit niet zou doen.
12. Verweerder had aanleiding om eiseres in bewaring te stellen. Verweerder is in zijn belangenafweging gemotiveerd ingegaan op verklaringen van eiseres en de omstandigheden waarin eiseres is aangetroffen. Meer specifiek heeft verweerder kunnen wijzen op de omstandigheid dat eiseres heeft verklaard asiel aan te willen vragen in Spanje en dat zij is aangetroffen tijdens een prostitutiecontrole. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom, ondanks deze omstandigheden, niet is volstaan met een lichter middel.
Slotsom
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Van 22 juni 2022.
2.Eiseres verwijst in dit verband naar bijlage II, lijst A onder I.7 bij Verordening Nr. 1560/2003.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.Zie hiervoor de uitspraak van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.