In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 september 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij aan de eiseres, een Venezolaanse vrouw, de maatregel van bewaring is opgelegd. De maatregel is gebaseerd op artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de staatssecretaris stelt dat de bewaring noodzakelijk is voor het vaststellen van de identiteit of nationaliteit van de eiseres en voor het verkrijgen van gegevens die nodig zijn voor de beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning. De eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij zij ook een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend.
Tijdens de zitting op 14 september 2022 heeft de eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zij Nederland op legale wijze is binnengekomen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat er geen concrete aanknopingspunten zijn voor de toepassing van de Dublinverordening, en dat de gronden voor de bewaring voldoende zijn. De rechtbank heeft de beroepsgrond van de eiseres dat zij op grond van artikel 59a van de Vw in bewaring had moeten worden gesteld, verworpen.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de maatregel van bewaring op juiste gronden is opgelegd en dat de belangenafweging door de staatssecretaris correct is uitgevoerd. Het beroep van de eiseres is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.