ECLI:NL:RBDHA:2022:9578

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
C/09/631708 / KG ZA 22/594
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tenuitvoerlegging van ouderschapsplan in kort geding tussen geregistreerde partners

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, betreft het een kort geding waarin de deurwaarder verzocht heeft om de executie van een beschikking voort te zetten. De beschikking, die op 12 mei 2020 is gegeven, betreft de ontbinding van een geregistreerd partnerschap en de bijbehorende afspraken in een ouderschapsplan. De vrouw, eiseres in deze procedure, stelt dat de man, gedaagde, zijn verplichtingen uit het ouderschapsplan niet is nagekomen, wat heeft geleid tot betalingsachterstanden op de kinderrekening. De vrouw heeft de deurwaarder ingeschakeld om de achterstallige betalingen te incasseren. De man betwist de vordering en stelt dat de incassoprocedure in strijd is met de afspraken in het ouderschapsplan.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de deurwaarder voldoende titel heeft om de tenuitvoerlegging van de beschikking voort te zetten. De rechter oordeelt dat de betalingsverplichting in het ouderschapsplan duidelijk is omschreven en dat de vrouw recht heeft op de uitvoering van deze verplichtingen. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen bezwaren zijn die de ministerieplicht van de deurwaarder in de weg staan. De beslissing houdt in dat de deurwaarder de executie van de beschikking mag voortzetten, zolang de man zijn verplichtingen niet nakomt. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/631708 / KG ZA 22/594
Vonnis in kort geding van 30 augustus 2022
in de door mr. E.J.M. van Hal, gerechtsdeurwaarder te Den Haag (verder: de deurwaarder), op grond van artikel 438 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aanhangig gemaakte zaak tussen
[de vrouw]te [plaats] ,
eiseres,
advocaat mr. L.E. Leunissen te Den Haag,
en:
[de man]te [plaats] ,
gedaagde,
in persoon verschenen.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de vrouw’ en ‘de man’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 28 juni 2022, met producties;
- het schriftelijke verweer van de zijde van de man;
- de op 23 augustus 2022 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen spreekaantekeningen zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Partijen zijn in 2011 een geregistreerd partnerschap met elkaar aangegaan. Zij zijn de ouders van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , hierna ‘de kinderen’.
2.2.
Bij beschikking van 12 mei 2020, hierna ‘de beschikking’, heeft deze rechtbank de ontbinding van het geregistreerd partnerschap van partijen uitgesproken. Verder is in de beschikking bepaald dat het door partijen gesloten convenant en het door hen opgestelde ouderschapsplan, die beide aan de beschikking zijn aangehecht, deel uitmaken van de beschikking en ten slotte is de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard voor zover het de getroffen regelingen omtrent kinderalimentatie, hoofdverblijfplaats, informatie en raadpleging met betrekking tot de kinderen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreft.
2.3.
In het ouderschapsplan zijn partijen overeengekomen dat de kinderen op basis van een 50/50-verdeling bij ieder van partijen verblijven. Met betrekking tot de verblijfskosten van de kinderen is in artikel 6.1 van het ouderschapsplan bepaald dat deze kosten worden gedragen door de ouder bij wie de kinderen op dat moment zijn. Verder is in artikel 6.1. van het ouderschapsplan voor zover hier van belang bepaald:

Verblijfsoverstijgende kosten / kinderrekening
Verblijfsoverstijgende kosten (…) worden betaald van de kinderrekening met nummer [nummer] , die hiertoe door de ouders gezamenlijk geopend is. van deze en/of rekening heeft iedere ouder een pinpas. Op deze kinderrekening worden alle ten behoeve van de kinderen door ieder der ouders te ontvangen toeslagen gestort, zoals het volledige kindgebonden budget, de kinderopvangtoeslag en de kinderbijslag. De resterende verblijfsoverstijgende kosten worden door de ouders bij helfte gedeeld zodat ieder der ouders maandelijks voorts een bedrag ad € 275,00 op de kinderrekening stort. De ouders zijn elkaar rekening en verantwoording verschuldigd van hun opnames en zijn bij opheffing van deze rekening ieder voor de helft gerechtigd tot het saldo.(…)”.
Partijen hebben daarnaast in artikel 6.1. afgesproken dat de overeengekomen bedragen zullen zijn onderworpen aan de wettelijke indexering, voor het eerst per 1 januari 2021.
2.4.
De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de man achterstanden heeft laten ontstaan in de betalingen aan de kinderrekening tot een bedrag van € 2.080,64 (6 keer de maandelijkse bijdrage van (na indexering) € 288,63) en dat hij in 2021 een bedrag van € 1.327,17 aan die rekening heeft onttrokken zonder hierover rekening en verantwoording af te leggen. Zij heeft daarom de deurwaarder ingeschakeld en hem verzocht tot tenuitvoerlegging van de beschikking over te gaan om de hiervoor vermelde bedragen te incasseren.

3.Het geschil

3.1.
In het proces-verbaal van 28 juni 2022 heeft de deurwaarder gesteld dat hij op bezwaren stuit bij de tenuitvoerlegging van de beschikking, die hem – mogelijk – beletten de door de vrouw verlangde ambtshandelingen te verrichten. De deurwaarder is van mening dat de beschikking, inclusief het ouderschapsplan, hem geen (voldoende) titel biedt om het door de vrouw gevorderde ten laste van de man ten uitvoer te leggen.
3.2.
Volgens de vrouw voldoet de beschikking, waarvan het ouderschapsplan integraal deel uitmaakt, aan de voorwaarden voor tenuitvoerlegging ervan. De in het ouderschapsplan opgenomen betalingsverplichting is immers voldoende bepaalbaar en de man heeft niet aan de op hem rustende betalingsverplichting voldaan. Dit betekent dan ook dat de deurwaarder ook in deze situatie aan zijn ministerieplicht moet voldoen, aldus de vrouw.
3.3.
De man heeft aangevoerd dat een incassoprocedure in strijd is met de bedoeling van de door partijen overeengekomen regeling in het ouderschapsplan. Partijen hebben afgesproken dat zij de kosten van de kinderen bij helfte zouden delen, maar de vrouw houdt zich niet aan die afspraken. Zij heeft zich gelden van de kinderrekening toegeëigend zonder daarover rekening en verantwoording af te leggen en zij wil bedragen incasseren waarop zij geen aanspraak kan maken. Daarnaast betwist de man de (hoogte van de) vordering van de vrouw. De man is dan ook van mening dat de tenuitvoerlegging van de beschikking gestaakt moet worden.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Het verzoek van de deurwaarder strekt tot beantwoording van de vraag of hij gehouden is de opdracht van de vrouw tot tenuitvoerlegging van de beschikking ten laste van de man voort te zetten of dat hij deze dient te staken.
4.2.
De voorzieningenrechter neemt tot uitgangspunt dat beschikkingen op grond van het bepaalde in artikel 430 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in heel Nederland ten uitvoer kunnen worden gelegd, als het een toewijzende beschikking betreft die recht geeft op een voor tenuitvoerlegging vatbare prestatie.
4.3.
De deurwaarder heeft gesuggereerd dat de beschikking, inclusief het ouderschapsplan dat daarvan deel uitmaakt, hem geen titel geeft om tot tenuitvoerlegging ten laste van de man over te gaan, omdat de vrouw op basis van die titel niet het recht heeft om te vorderen dat er gelden op de kinderrekening worden gestort en omdat partijen in het ouderschapsplan niet zijn overeengekomen dat zij over en weer verhaal op elkaar hebben indien er achterstanden ontstaan of indien er een ongeoorloofde onttrekking aan de kinderrekening heeft plaatsgevonden.
4.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de in het ouderschapsplan opgenomen regeling met betrekking tot de verblijfsoverstijgende kosten, bezien in het licht van artikel 430 lid 1 Rv, aan ieder van partijen recht geeft op een voor tenuitvoerlegging vatbare prestatie. De overeengekomen betalingsverplichting is immers voldoende duidelijk omschreven en houdt in dat ieder van partijen maandelijks een bedrag van € 275,-- op de kinderrekening stort, waarbij dit bedrag onderhevig is aan de wettelijke indexering. Weliswaar is de gezamenlijke kinderrekening, waartoe beide partijen gerechtigd waren, op verzoek van de man beëindigd en is deze rekening voortgezet op naam van de vrouw, maar de vrouw heeft ter zitting verklaard dat de rekening nog altijd uitsluitend wordt gebruikt ten behoeve van de kinderen voor de betaling van de verblijfsoverstijgende kosten, dat zij onverminderd bereid is om rekening en verantwoording af te leggen over de opnamen die zij van deze rekening doet en dat zij ook bereid is om de rekening voort te zetten als een en/of-rekening met de man, voor zover de man dit zou willen. Het voorgaande betekent dat deze rekening weliswaar is gewijzigd ten opzichte van de situatie ten tijde van het opstellen van het ouderschapsplan, maar dat deze feitelijk nog altijd aan het karakter van de in het ouderschapsplan bedoelde kinderrekening voldoet. In dat licht bezien is onvoldoende aannemelijk geworden dat sprake is van gewijzigde omstandigheden die rechtvaardigen dat partijen niet langer aan de gemaakte afspraken kunnen worden gehouden. Verder is in artikel 6.1 van het ouderschapsplan voldoende duidelijk omschreven dat ieder van partijen verplicht is om aan de ander rekening en verantwoording af te leggen over de opnames die vanaf de kinderrekening zijn gedaan. Niet valt in te zien waarom de partij die stelt (en zo nodig onderbouwt) dat de andere partij nalatig is om te voldoen aan de verplichtingen uit hoofde van het ouderschapsplan, geen nakoming van die verplichtingen zou kunnen afdwingen door tenuitvoerlegging van de beschikking, waarvan het ouderschapsplan integraal deel uitmaakt. Anders dan de deurwaarder veronderstelt is daarvoor naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet vereist dat partijen uitdrukkelijk zijn overeengekomen dat zij ieder een zelfstandig verhaalsrecht jegens de ander hebben in geval van niet nakoming.
4.5.
De slotsom van het voorgaande is dat niet is gebleken van bezwaren die in de weg staan de ministerieplicht van de deurwaarder. De voorzieningenrechter zal daarom bepalen dat de deurwaarder de tenuitvoerlegging van de beschikking mag voortzetten. Voor zover de man het inhoudelijk niet eens is met de vordering die de vrouw op hem meent te hebben, staat het hem vrij zijn bezwaren in een executiegeschil naar voren te brengen.
4.6.
In de aard van het geschil ziet de voorzieningenrechter aanleiding de proceskosten tussen partijen op de hierna vermelde wijze te compenseren.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
bepaalt dat de deurwaarder de executie van de beschikking ten laste van de man mag voortzetten voor zover de man niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichtingen uit hoofde van de beschikking en het daarvan integraal deel uitmakende ouderschapsplan;
5.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Vetter en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2022.
mvt