ECLI:NL:RBDHA:2022:9577

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
C/09/628321 / FA RK 22-2533 en C/09/631476 / JE RK 22-1329
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogdij in het belang van de minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 september 2022 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de ouders over hun vier minderjarige kinderen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland te benoemen tot voogdes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen, wat leidt tot ernstige bedreigingen voor de ontwikkeling van de kinderen. De ouders hebben jarenlang pedagogische verwaarlozing vertoond en zijn niet in staat gebleken om adequaat in te spelen op de behoeften van hun kinderen. De rechtbank heeft ook de zorgen van de Raad over de emotionele ontwikkeling van de kinderen erkend en geconcludeerd dat de ouders niet in staat zijn om de opvoedbehoeften van de kinderen te vervullen. De rechtbank heeft de verzoeken van de Raad toegewezen en het ouderlijk gezag beëindigd, met als doel rust en duidelijkheid voor de kinderen te creëren. De gecertificeerde instelling is benoemd tot voogdes over de kinderen, zodat hun opvoedperspectief veiliggesteld kan worden.

Uitspraak

rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaakgegevens: C/09/628321 / FA RK 22-2533
C/09/628487 / FA RK 22-2619
C/09/628460 / FA RK 22-2601
C/09/631476 / JE RK 22-1329
Datum uitspraak: 9 september 2022 (bij vervroeging)

Beschikking van de meervoudige kamer

I. Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogdij
(C/09/628321 / FA RK 22-2533, C/09/628487 / FA RK 22-2619 en C/09/628460 / FA RK 22-2601)
in de zaak naar aanleiding van de op 19 april 2022 ingekomen verzoeken van:

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,hierna te noemen: de Raad,

en
II. Verzoek verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing;
(C/09/631476 / JE RK 22-1329)
in de zaak naar aanleiding van het op 29 juni 2022 ingekomen verzoek van:

Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,

hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
betreffende:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedag 3] 2006 te [geboorteplaats 3]
    hierna te noemen: [minderjarige 1] ;
  • [minderjarige 2]geboren op [geboortedag 4] 2010 te [geboorteplaats 3] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ;
-
[minderjarige 3]geboren op [geboortedag 5] 2016 te [geboorteplaats 4] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] ;
-
[minderjarige 4]geboren op [geboortedag 6] 2018 te [geboorteplaats 4] ,
hierna te noemen: [minderjarige 4] ;
hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de man]

hierna te noemen: de vader,
BRP-geregistreerd te [woonplaats 1] , maar thans verblijvende te [verblijfplaats] ,

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 2]
beiden bijgestaan door advocaat: mr. M. Erkens te Wateringen.
De rechtbank merkt als belanghebbenden ten aanzien van [minderjarige 1] aan:

[gezinshuisouders]

hierna te noemen: de gezinshuisouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
De rechtbank merkt als belanghebbenden ten aanzien van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] aan:

[pleegouders]

hierna te noemen: de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • de verzoekschriften met bijlagen van de Raad, waaronder de raadsrapporten van 12 april 2022 en de bereidverklaringen tot aanvaarding van de voogdij van de gecertificeerde instelling van 2 september 2021;
  • het verzoekschrift met bijlagen van de gecertificeerde instelling;
  • het verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken van de ouders van 22 augustus 2022.
De advocaat van de ouders heeft ter zitting nog stukken aan de rechtbank overgelegd, welke aan het dossier zijn toegevoegd. Deze stukken heeft de rechtbank na de zitting aan de andere belanghebbenden gezonden.
Tevens hebben de advocaat van de ouders en de gecertificeerde instelling ter zitting gebruik gemaakt van een pleitnota, welke eveneens aan het dossier zijn toegevoegd.
Op 26 augustus 2022 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
  • de heer [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] namens de gecertificeerde instelling;
  • de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
  • de pleegouders.
De gezinshuisouders zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
[minderjarige 1] is in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
[minderjarige 2] heeft haar mening schriftelijk aan de rechtbank kenbaar gemaakt.

Feiten

  • De vader en de moeder zijn met elkaar gehuwd.
  • De vader en de moeder zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven feitelijk bij de gezinshuisouders. [minderjarige 3] en [minderjarige 4] verblijven feitelijk bij de pleegouders.
  • De kinderrechter van deze rechtbank heeft (laatstelijk) bij beschikking van 1 oktober 2021 de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] verlengd van 9 oktober 2021 tot 20 september 2022 en voor dezelfde duur een machtiging verleend om de kinderen gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening ( [minderjarige 1] ), in een voorziening voor (netwerk)pleegzorg ( [minderjarige 2] ) en in een voorziening voor pleegzorg ( [minderjarige 3] en [minderjarige 4] ).
  • Het gerechtshof Den Haag heeft bij beschikking van 1 juni 2022 de beschikking van 1 oktober 2021 bekrachtigd voor zover het de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen en de contactregeling betreft.
  • Voorts heeft de kinderrechter van deze rechtbank bij beschikking van 5 juli 2022 een machtiging verleend om [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening van 5 juli 2022 tot 20 september 2022. Daarbij heeft de kinderrechter vastgesteld dat de verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een voorziening voor (netwerk)pleegzorg, te weten bij de oom en tante vaderszijde, komt te vervallen.
  • De ouders hebben ook nog gezamenlijk kinderen die nu meerderjarig zijn.

Verzoeken en verweer

De Raad verzoekt het gezag van de ouders over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] te beëindigen en de gecertificeerde instelling te benoemen tot voogdes over de kinderen. Aan het verzoek is ten grondslag gelegd dat het de ouders in het algemeen (zowel samen als los van elkaar) onvoldoende lukt om sensitief te reageren naar de kinderen toe en aan te sluiten bij de kindspecifieke ontwikkeling en opvoedbehoeften. De ouders geven sturing gericht op zelfstandigheid (het behalen van een schooldiploma en werk), maar er is weinig ruimte voor de emoties en belevingen van de kinderen. Ook is er geen ruimte voor seksuele voorlichting. Het is in de afgelopen jaren onvoldoende gelukt om de zorgen over sensitiviteit en mentaliseren weg te nemen. Deze pedagogische verwaarlozing – ongetwijfeld uit onmacht – is net zo schadelijk als meer zichtbare verwaarlozing. De ouders herkennen de zorgen niet die de aanleiding hebben gevormd voor de kinderbeschermingsmaatregelen en staan niet open voor een op die zorgen gebaseerd plan van aanpak. Dit heeft geleid tot een (juridische) strijd tussen de ouders en de gecertificeerde instelling, waardoor er sinds de start van de kinderbeschermingsmaatregelen vrijwel geen constructieve stappen zijn gezet gericht op het wegnemen van de zorgen. Daarmee is een terugplaatsing ook nooit dichterbij gekomen. De Raad vindt het voor alle vier de kinderen belangrijk dat er nu duidelijkheid komt over hun opvoedperspectief.
[minderjarige 1]
zit in de knel over waar hij zal opgroeien, terwijl hij in een leeftijdsfase zit waarin hij zijn eigen identiteit en persoonlijkheid aan het ontwikkelen is. Daarvoor is het noodzakelijk dat hij zich in een veilige en stimulerende omgeving bevindt. [minderjarige 1] moet daarbij op sociaal en emotioneel gebied ondersteund en begeleid worden. Gelet op zijn grillige ontwikkeling (wisselingen in stemmingen en gedrag) vraagt hij veel van zijn opvoeders. Zijn opvoeders moeten zich steeds weer verplaatsen in zijn belevingswereld en adequaat kunnen aansluiten bij wat hij nodig heeft. De Raad meent dat de ouders daar onvoldoende toe in staat zijn, gezien het jarenlange patroon waarbij zij onvoldoende kunnen afstemmen op wat de kinderen nodig hebben.
[minderjarige 2]
De Raad heeft grote zorgen om de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige 2] , waaronder over haar emotieregulatie en probleemoplossende vaardigheden. De Raad meent dat [minderjarige 2] niet bij de ouders kan opgroeien. [minderjarige 2] is een sociaal-emotioneel jong en kwetsbaar meisje, dat op zoek is naar houvast en duidelijkheid. Ze snakt naar veiligheid, met name op sociaal-emotioneel vlak. Het is positief dat [minderjarige 2] een hulpverleningstraject is gestart bij Eleos, onder andere gericht op haar emotionele ontwikkeling. Het is belangrijk dat [minderjarige 2] in een veilige en stimulerende omgeving verblijft, waar zij leert om haar gevoelens te uiten, te verwerken en een plek te geven. De ouders zijn gek op [minderjarige 2] en willen graag voor haar zorgen, maar kunnen niet voorzien in de opvoedbehoeften van [minderjarige 2] .
[minderjarige 3] en [minderjarige 4]
[minderjarige 3] en [minderjarige 4] groeien nu op in een stabiel, liefdevol pleeggezin, waar veel aandacht voor hen en hun ontwikkeling is. De kinderen ontwikkelen zich goed en zijn ingegroeid in het pleeggezin. De pleegouders sluiten aan bij de opvoedbehoeften van de kinderen. De Raad vindt het belangrijk dat er duidelijkheid komt over het opvoedperspectief van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] , nu zij op jonge leeftijd (3 en 1 jaar) uit huis zijn geplaatst en inmiddels een groot deel van hun leven in het pleeggezin wonen. De aanvaardbare termijn waarbinnen zij de onzekerheid aankunnen die hoort bij de onduidelijkheid over waar ze zullen opgroeien is overschreden. De bezoekmomenten met de ouders zijn belastend voor [minderjarige 3] en [minderjarige 4] , omdat er geen ontspannen contact is tussen de aanwezige volwassenen. De Raad is bezorgd dat de kinderen deze spanningen aanvoelen. Hierdoor kunnen zij in een loyaliteitsconflict terecht komen en het gevoel krijgen te moeten kiezen. Beide kinderen laten signalen zien van problematische hechting. Zij zijn beiden opgegroeid in een opvoedsituatie waarin er veel zorgen waren over de emotionele beschikbaarheid van de ouders. De Raad kan zich voorstellen dat dit hier (mede) voor heeft gezorgd. De Raad meent dat [minderjarige 3] en [minderjarige 4] niet bij de ouders kunnen opgroeien. De kinderen hebben opvoeders nodig die bovengemiddeld alert zijn op behoeftes en gevoelens. De Raad meent dat de ouders hen dit niet kunnen bieden en dat hierover duidelijkheid voor [minderjarige 3] en [minderjarige 4] moet komen.
De gecertificeerde instelling heeft ingestemd met het verzochte en aangegeven dat er nu duidelijkheid moet komen voor de kinderen over waar zij zullen opgroeien. De kinderen hebben onvoldoende meegekregen van de ouders dat zij gewaardeerd worden en er mogen zijn, er is doorlopend sprake geweest van een gebrek aan veiligheid in de verzorging en opvoeding. Dit is geen ongefundeerde mening maar wordt al jarenlang door meerdere deskundigen en onderzoekers bevestigd. De ouders zijn niet bereid gebleken dit patroon te veranderen en blijven de strijd verkiezen boven samenwerking. Omdat de ouders de zorgen niet herkennen is nooit een plan voor terugplaatsing tot stand gekomen. De gecertificeerde instelling is daarom van mening dat een einde moet komen aan de strijd en onzekerheid.
Voor zover de rechtbank niet overgaat tot beëindigen van het gezag van de ouders, verzoekt de gecertificeerde instelling de ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van één jaar. De kinderen kunnen niet terug naar de ouders en het is noodzakelijk in hun belang dat de maatregelen voortduren indien het gezag van de ouders in stand blijft. De zorgen zijn onverminderd aanwezig en de ontkenning van de zorgen en tegenwerking jegens hulpverlening door de ouders maken een terugplaatsing onverantwoord.
De ouders voeren verweer tegen het verzoek van de Raad en hebben - ook bij monde van hun advocaat - gesteld dat zij weliswaar hier en daar wat dingen anders hadden kunnen aanpakken, maar dat geenszins sprake is van de ernstige tekortkomingen in de opvoedsituatie zoals door de Raad en de gecertificeerde instelling wordt gesteld. De ouders zijn van mening dat de gestelde ernstige zorgen niet op feiten maar op onvoldoende onderbouwde meningen zijn gebaseerd. Er is geen deskundige die de structurele onveiligheid heeft vastgesteld, waarop de Raad zijn conclusie baseert dat sprake is van emotionele verwaarlozing. Aan de duidelijke criteria die in het Medisch Handboek Kindermishandeling genoemd worden bij emotionele verwaarlozing is geenszins voldaan. Bovendien zijn de ouders wel degelijk in staat en bereid om hulp te aanvaarden, de vader is nu ook in behandeling bij een psycholoog, maar er wordt door de gecertificeerde instelling geen passende hulp aangeboden. Uit het onderzoek van PSY Business en de aanvullende brief van een van de onderzoekers blijkt volgens de ouders dat deze [deskundige] een gezinshereniging op termijn in het belang van de kinderen wel mogelijk en noodzakelijk acht en zij heeft dit telefonisch ook zo aan de advocaat van de ouders bevestigd. Daarom verzoeken de ouders om haar als getuige op te roepen zodat zij dit ook aan de rechtbank kan bevestigen. Gelet op de voor het overige aan het onderzoek klevende tekortkomingen verzoeken de ouders daarnaast om een nieuw deskundigenonderzoek te laten plaatsvinden.
De pleegouders hebben aangegeven dat het goed gaat met [minderjarige 3] en [minderjarige 4] , los van de medische zaken. Zij hebben beiden migraine en zijn regelmatig ziek, hetgeen vooral bij [minderjarige 3] een gevolg lijkt te zijn van spanning. De ouders geven geen toestemming voor een aantal door de KNO-arts geadviseerde maatregelen bij [minderjarige 4] zoals het plaatsen van buisjes, zodat hij last van zijn oren blijft houden. [minderjarige 3] heeft een enorme groei laten zien op school, hoewel hij ook moeite heeft met het herkennen van cijfers. Hij bevriest snel in gedachten, wat niet helpt bij het onthouden van dingen. De pleegouders zien dat met name terug als hij contact heeft gehad met zijn ouders. Over het algemeen zien de pleegouders wel een enorme groei sinds de kinderen bij hen wonen.

Beoordeling

De rechtbank overweegt dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
De rechtbank is van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a BW is voldaan. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de ouders de afgelopen jaren niet in staat zijn gebleken de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen, waardoor het opgroeiperspectief niet meer bij hen ligt. De oorzaak van deze onmacht is gelegen in het feit dat de ouders tot op heden niet inzien dat hun opvoedvaardigheden niet toereikend zijn om te voldoen aan de specifieke behoeften van hun kinderen. Er is sprake van een jarenlang patroon van pedagogische verwaarlozing, waarbij de kinderen gedragsproblemen en signalen laten zien van emotionele verwaarlozing. Deze vaststelling baseert de rechtbank op de door diverse deskundigen veelvuldig gedane meldingen over ernstige zorgen over de ontwikkeling van de kinderen en de opvoedsituatie bij de ouders thuis. De rechtbank doelt hierbij op meldingen door/van en onderzoeksresultaten van onder meer AMK/Veilig Thuis, kraamzorg/consultatiebureau, school, politie, de Raad, de gecertificeerde instelling en PSY Business. Over het bestaan van zodanig ernstige ontwikkelingsbedreigingen dat hulpverlening noodzakelijk is in het belang van de kinderen kan derhalve naar het oordeel van de rechtbank geen discussie (meer) zijn. De diverse ontwikkelingsbedreigingen zijn door de Raad per kind gespecificeerd, zoals hierboven omschreven en de rechtbank ziet het bestaan daarvan op dezelfde manier.
De vraag of de ouders in staat en bereid zijn in voldoende mate hun medewerking te verlenen aan de noodzakelijk geachte hulpverlening beantwoordt de rechtbank vervolgens negatief. Gebleken is dat de ouders de zorgen rondom en de problematiek bij de kinderen nog steeds niet (h)erkennen en ten onrechte als kindeigen of uitsluitend als een gevolg van de uithuisplaatsing beschouwen. Zij nemen keer op keer niet de juiste beslissingen, hetgeen herhaaldelijk heeft geleid tot gedragsproblemen bij de kinderen. Hoewel de ouders zich welwillend (willen) opstellen, is hun bereidheid om mee te werken gekoppeld aan voorwaarden en staat hun visie op de aard en omvang van de zorgen lijnrecht tegenover die van vrijwel alle deskundigen. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de objectiviteit, zorgvuldigheid en deskundigheid van de onderzoekers en de rapporten. Het feit dat de Raad het rapport van PSY Business niet aan zijn (overigens gelijkluidende) conclusie ten grondslag heeft gelegd maakt dit niet anders. De rechtbank neemt de conclusies van PSY Business zoals uit de overgelegde stukken blijkt over en stelt vast dat de ouders niet in staat zijn de verzorging en opvoeding van de kinderen binnen redelijke termijn weer zelf op zich kunnen nemen. Het door [deskundige] geschetste beeld over de houding van de ouders wordt door de rechtbank tijdens de zitting ook herkend. [deskundige] wijkt in de beantwoording van de aanvullende vragen van de advocaat van de ouders (
productie 1 bij het verweerschrift) niet af van haar conclusies in het rapport. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om [deskundige] nader te horen. Dat de ouders andere conclusies in het rapport en de brief van 20 januari 2022 lezen maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. [deskundige] is duidelijk in haar vaststelling dat de ouders
”onvoldoende bekwaam lijken te zijn in het adequaat kunnen stellen van grenzen aan kinderen. Daarnaast zijn zij vanuit hun eigen beperkingen, zowel vanuit de persoonlijkheid als vanuit de cognitieve capaciteiten, onvoldoende bij machte om voldoende te kunnen zorgen voor een afgestemd opvoedingsklimaat waarin er oog is voor de individuele behoeftes.”(beantwoording van vraag 7) en geeft op de concrete vraag wat de mogelijkheden voor terugplaatsing zijn expliciet aan dat deze vraag door de gecertificeerde instelling beantwoord zou kunnen worden. De zeer uitgebreide en intensieve hulpverlening die wordt gespecificeerd bij beantwoording van vragen 2, 16 en 17 leest de rechtbank als advies indien en voor zover terugplaatsing aan de orde zou zijn; er wordt niet gezegd dat dit ook zou moeten of kunnen plaatsvinden.
De rechtbank is - gelet op de jarenlange voortduring van de strijd van de ouders tegen de aanpak en opvattingen van alle deskundigen en hulpverleners - van oordeel dat in het belang van de kinderen een eind aan deze strijd moet komen en dat voor iedereen duidelijk moet zijn dat de kinderen niet terug naar huis zullen gaan. De aanvaardbare termijn waarbinnen zij de onzekerheid aankunnen die hoort bij de onduidelijkheid over waar ze zullen opgroeien is overschreden. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat door de ouders een emotioneel beroep wordt gedaan op de kinderen, in die zin dat zij hen beïnvloeden in hun wens om weer bij de ouders te willen worden thuisgeplaatst. Hierdoor blijven de kinderen last houden van het loyaliteitsconflict en voelen nog steeds geen emotionele toestemming van de ouders om op te groeien op de plekken waar zij nu wonen. De ouders kunnen zich evenmin vinden in de door pleegouders voorgestelde medische hulp, zij geven geen toestemming voor medische ingrepen die door artsen wel worden aangeraden. Ook langs deze weg worden de kinderen dan ook belast met het feit dat de ouders beslissingen over hen moeten nemen terwijl zij het principieel oneens zijn met de andere verzorgenden en/of betrokkenen.
De rechtbank zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de ouders toewijzen, zodat rust en duidelijkheid voor de kinderen ontstaat en de ouders op een voor de kinderen ontspannen manier invulling kunnen gaan geven aan hun rol als ouder op afstand. Om in deze rol te groeien en de bezoeken te begeleiden kan tijdens de contactmomenten naar het oordeel van de rechtbank ook aandacht zijn voor het inzetten van hulpverlening zoals door PSY Business wordt omschreven.
Gelet op de toewijzing van de verzoeken van de Raad stelt de rechtbank vast dat op het verzoek van de gecertificeerde instelling tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtigingen tot uithuisplaatsing niets meer te beslissen valt.
Contra-expertise
De advocaat van de ouders heeft een verzoek ex artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gedaan. Hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd, heeft de rechtbank in het hiervoor overwogene al weerlegd. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat een dergelijk onderzoek niet mede tot beslissing van de zaak kan leiden en dient te worden afgewezen. Daarbij komt dat het onderzoek waar de ouders nu (deels) kritiek op hebben al een door henzelf verzocht onderzoek zoals bedoeld in dit wetsartikel was en er niet telkens wanneer de conclusies van een onderzoek niet worden gedeeld een nieuw onderzoek moet worden bevolen. Ten slotte lijkt dit verzoek, gelet op de voorgestelde, aan de deskundige te stellen vragen, bedoeld voor de situatie dat het gezag niet beëindigd wordt. De rechtbank begrijpt het verzoek dan ook als voorwaardelijk verzoek en ziet – nu het gezag wel wordt beëindigd – ook daarin geen aanleiding om het verzoek toe te wijzen.
Aangezien de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hen te benoemen. De gecertificeerde instelling heeft zich bereid verklaard de voogdij over de kinderen te aanvaarden. De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van de kinderen is dat de voogdij bij een neutrale instantie wordt belegd. De rechtbank overweegt daartoe dat er onvoldoende samenwerking is tussen de ouders en de gezinshuisouders en de pleegouders. De rechtbank zal daarom de gecertificeerde instelling met het gezag belasten, zodat het al bestaande loyaliteitsconflict bij de kinderen niet nog groter wordt.

Beslissing

De rechtbank:
in de zaken C/09/628321 / FA RK 22-2533,C/09/628487 / FA RK 22-2619 en C/09/628460 / FA RK 22-2601:
beëindigt het ouderlijk gezag van de ouders:
  • de vader: [de man] geboren op [geboortedag 1] 1968 te [geboorteplaats 1]
  • de moeder: [de vrouw] geboren op [geboortedag 2] 1979 te [geboorteplaats 2] ,
over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 3] 2006 te [geboorteplaats 3]
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 4] 2010 te [geboorteplaats 3] ,
  • [minderjarige 3] , geboren op [geboortedag 5] 2016 te [geboorteplaats 4] ,
  • [minderjarige 4] , geboren op [geboortedag 6] 2018 te [geboorteplaats 4] ,
benoemt tot voogdes over voormelde minderjarigen:
-
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland;
gelast de griffier deze beslissing te laten aantekenen in het gezagsregister;
en
in de zaak C/09/631476 / JE RK 22-1329:
stelt vast dat er niets meer te beslissen is ten aanzien van het verzoek van de gecertificeerde instelling;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.J. Peters, mr. J.M. Vink en mr. C.M. Koole, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Dreef als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.