ECLI:NL:RBDHA:2022:9571

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4815
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een Wob-verzoek en de hoorplicht in bestuursrechtelijke procedures

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 juli 2022, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Justitie en Veiligheid inzake een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) beoordeeld. Eiser had op 26 november 2020 documenten opgevraagd met betrekking tot de gelijkstelling van bepaalde dagen als algemeen erkende feestdagen. Het primaire besluit van 21 januari 2021 wees dit verzoek af, en het bestreden besluit van 4 juni 2021 handhaafde deze afwijzing. Eiser stelde dat hij niet gehoord had moeten worden, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder hem voldoende gelegenheid heeft gegeven om zijn bezwaren toe te lichten. Eiser heeft echter niet gereageerd op de uitnodigingen voor een hoorzitting, waardoor verweerder kon aannemen dat eiser geen prijs stelde op een hoorzitting.

De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser in wezen een herhaling zijn van wat hij eerder in bezwaar heeft aangevoerd. Verweerder heeft in het bestreden besluit adequaat gereageerd op de bezwaren van eiser en voldoende toegelicht hoe de gelijkstelling van dagen tot stand komt. De rechtbank oordeelt dat er geen schending van de hoorplicht heeft plaatsgevonden en dat het beroep ongegrond is. Eiser heeft geen nieuwe argumenten aangedragen die de afwijzing van zijn Wob-verzoek zouden kunnen onderbouwen. De rechtbank verklaart het beroep dan ook ongegrond en stelt dat verweerder geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4815

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit op zijn verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Verweerder heeft het verzoek bij besluit van 21 januari 2021 (primaire besluit) afgewezen.
Met het bestreden besluit van 4 juni 2021 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft op 26 november 2020 in het kader van de Wob verzocht om documenten over het bepalen welke dagen worden gelijkgesteld met een algemeen erkende feestdag. Hij wil weten waarom maandag 4 mei 2020, maandag 26 april 2021 en vrijdag 6 mei 2022 niet zijn gelijkgesteld met een algemeen erkende feestdag en vrijdag 22 mei 2020, vrijdag 14 mei 2021 en vrijdag 27 mei 2022 wel zijn gelijkgesteld. Verweerder heeft eiser bij het primaire besluit laten weten dat hij niet beschikt over documenten waaruit zou moeten blijken dat er wordt afgeweken van een naar eisers zeggen “traditie” bij het bepalen van welke dagen worden gelijkgesteld.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser vindt het niet geloofwaardig dat verweerder zegt niet over documenten te beschikken. Hij stelt dat verweerder een kwalijke reputatie heeft opgebouwd met betrekking tot het afwikkelen van Wob-verzoeken. Hij verwijst hierbij naar een Wob-verzoek van de redactie van RTL-nieuws uit 2018. Verder vindt eiser dat hij gehoord had moeten worden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser ten onrechte klaagt dat hij niet is gehoord. Verweerder heeft eiser bij brief van 1 april 2021 uitgenodigd om zijn bezwaren telefonisch toe te lichten op dinsdag 13 of woensdag 14 april 2021. Daarbij heeft verweerder gevraagd welke datum eisers voorkeur heeft. Eiser heeft niet gereageerd. Bij aangetekende brief van 13 april 2021 heeft verweerder eiser nog een keer gevraagd of hij prijs stelt op een hoorzitting. In deze brief heeft verweerder aangegeven dat hij er van uitgaat dat eiser niet gehoord wil worden als hij geen reactie van eiser ontvangt. Ook op deze brief heeft eiser niet gereageerd. Onder deze omstandigheden heeft verweerder de conclusie kunnen trekken dat eiser er geen prijs op stelde zijn bezwaren toe te lichten. Eisers betoog dat hij op 13 en 14 april op het aangegeven tijdstip voor niets heeft zitten wachten bij de telefoon kan hem niet helpen. Duidelijk was dat van eiser een reactie werd verwacht.
3.2.
Verder stelt de rechtbank vast dat de beroepsgronden in feite een herhaling zijn van wat eiser in zijn bezwaargronden heeft aangevoerd. Verweerder is daarop ingegaan in het bestreden besluit. Verweerder heeft overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er überhaupt documenten met betrekking tot eisers Wob-verzoek bij het minister aanwezig zijn of dat de zoekslag niet grondig zou zijn geweest. Eiser heeft in beroep geen redenen aangevoerd waarom dit onjuist zou zijn. Eisers betoog dat aan een besluit een voorbereiding voorafgaat, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft in het bestreden besluit voldoende toegelicht op welke manier wordt bepaald welke dagen worden gelijkgesteld met een algemeen erkende feestdag.
Wat is de conclusie?
4. Het beroep is ongegrond.
5. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van Y.E. de Loos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.