ECLI:NL:RBDHA:2022:9568
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak na eerdere uitspraak
In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, hebben verzoekers op 17 februari 2022 beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 21 januari 2022 was genomen. De verzoekers, waaronder [naam 1], [naam 2] en [naam 3], hebben tevens verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 15 september 2022 uitspraak gedaan, waarbij hij op grond van de artikelen 8:81 en 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, buiten zitting heeft geoordeeld.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat er op dezelfde dag een uitspraak is gedaan in een andere zaak (zaaknummer AWB 22/940), waardoor de noodzaak voor een voorlopige voorziening niet meer aanwezig was. Om deze reden heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens is er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. S.E. van de Merbel, in aanwezigheid van griffier mr. W. van Loon, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.