ECLI:NL:RBDHA:2022:9548

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
22/5204
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over verzoek om voorlopige voorziening inzake invordering verbeurde last onder dwangsom

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de invordering van een verbeurde last onder dwangsom, die op 27 juli 2022 was opgelegd. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde M. de Graaf, heeft bezwaar gemaakt tegen deze invordering. Tijdens de zitting waren ook de gemachtigden van de burgemeester van Leiden aanwezig, mr.drs. C.M.A. Demetriadis en mr. B.N. Vinkenvleugel, maar verzoeker zelf was niet aanwezig.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat vereist dat er sprake moet zijn van “onverwijlde spoed” om een voorlopige voorziening te treffen. In deze zaak, die een financieel geschil betreft, is het niet snel het geval dat er sprake is van spoedeisend belang. De voorzieningenrechter overweegt dat na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog kan worden terugbetaald, eventueel met wettelijke rente. Er moet sprake zijn van een onomkeerbare situatie of acute financiële nood om een spoedeisend belang aan te nemen. De vader van verzoeker heeft ter zitting aangegeven dat hij mogelijk financieel moet bijspringen voor zijn zoon, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat dit geen spoedeisend belang oplevert. Daarom verklaart hij het verzoek niet-ontvankelijk.

De voorzieningenrechter merkt op dat de verweerder ter zitting heeft toegezegd om de situatie opnieuw te bekijken en te overwegen of de invordering van een eventuele volgende verbeurdverklaring kan worden opgeschort. De ernst van de situatie van verzoeker wordt door alle partijen erkend, en de voorzieningenrechter hoopt op een spoedige oplossing, waarbij mogelijk een beschikbare plaats in Den Haag voor verzoeker een rol kan spelen. De uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, in aanwezigheid van griffier mr. A. Badermann, en is openbaar uitgesproken op 12 september 2022. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/5204
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 september 2022 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: M. de Graaf),
en

de burgemeester van Leiden, verweerder

(gemachtigden: mr.drs. C.M.A. Demetriadis en mr. B.N. Vinkenvleugel ).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de invordering van een verbeurde last onder dwangsom van 27 juli 2022.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 september 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker samen met de vader van verzoeker. Zij hebben de heer Van Os van de reclassering meegenomen. De gemachtigden van verweerder zijn ook verschenen. Verzoeker was niet aanwezig.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft. De vader van verzoeker heeft ter zitting aangevoerd dat hij waarschijnlijk zijn portemonnee moet trekken voor zijn zoon. De voorzieningenrechter acht dit geen spoedeisend belang zodat de conclusie is dat er geen enkel spoedeisend belang is. De voorzieningenrechter verklaart het verzoek daarom niet-ontvankelijk.
De voorzieningenrechter merkt ten overvloede op dat verweerder ter zitting de toezegging gedaan heeft om opnieuw goed naar de situatie te kijken en daarbij ook te bezien of de invordering van een eventueel volgende verbeurdverklaring kan worden opgeschort. Dat de situatie rondom verzoeker ernstig is wordt door alle partijen onderkend. De voorzieningenrechter spreekt zijn hoop uit op een spoedige oplossing. Wellicht kan de plaats die voor verzoeker, op vrijwillige basis, in Den Haag beschikbaar is daarbij een rol spelen.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 september 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.