ECLI:NL:RBDHA:2022:9548
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beslissing over verzoek om voorlopige voorziening inzake invordering verbeurde last onder dwangsom
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de invordering van een verbeurde last onder dwangsom, die op 27 juli 2022 was opgelegd. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde M. de Graaf, heeft bezwaar gemaakt tegen deze invordering. Tijdens de zitting waren ook de gemachtigden van de burgemeester van Leiden aanwezig, mr.drs. C.M.A. Demetriadis en mr. B.N. Vinkenvleugel, maar verzoeker zelf was niet aanwezig.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat vereist dat er sprake moet zijn van “onverwijlde spoed” om een voorlopige voorziening te treffen. In deze zaak, die een financieel geschil betreft, is het niet snel het geval dat er sprake is van spoedeisend belang. De voorzieningenrechter overweegt dat na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog kan worden terugbetaald, eventueel met wettelijke rente. Er moet sprake zijn van een onomkeerbare situatie of acute financiële nood om een spoedeisend belang aan te nemen. De vader van verzoeker heeft ter zitting aangegeven dat hij mogelijk financieel moet bijspringen voor zijn zoon, maar de voorzieningenrechter oordeelt dat dit geen spoedeisend belang oplevert. Daarom verklaart hij het verzoek niet-ontvankelijk.
De voorzieningenrechter merkt op dat de verweerder ter zitting heeft toegezegd om de situatie opnieuw te bekijken en te overwegen of de invordering van een eventuele volgende verbeurdverklaring kan worden opgeschort. De ernst van de situatie van verzoeker wordt door alle partijen erkend, en de voorzieningenrechter hoopt op een spoedige oplossing, waarbij mogelijk een beschikbare plaats in Den Haag voor verzoeker een rol kan spelen. De uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, in aanwezigheid van griffier mr. A. Badermann, en is openbaar uitgesproken op 12 september 2022. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.