ECLI:NL:RBDHA:2022:9515

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 september 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
NL21.17214
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en inreisverbod wegens ernstige bedreiging openbare orde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 september 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser, die sinds 1998 verblijfsrecht in Nederland heeft. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken met terugwerkende kracht tot 24 april 2020, en een inreisverbod van tien jaar opgelegd. Dit besluit is genomen omdat eiser onherroepelijk is veroordeeld voor een misdrijf met een maximumstraf van drie jaar of meer, en omdat hij wordt beschouwd als een ernstige bedreiging voor de openbare orde.

Eiser heeft tegen het besluit van verweerder beroep ingesteld, waarbij hij betoogde dat hij geen actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor de samenleving. Hij heeft een behandelverplichting en stelt dat zijn gedrag is verbeterd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser door zijn gedrag een actuele en ernstige bedreiging vormt. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de aard en ernst van de gepleegde strafbare feiten, het recidiverisico en de persoonlijke omstandigheden van eiser.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat, ondanks de positieve gedragsverandering die eiser heeft laten zien, deze onvoldoende is om de intrekking van de verblijfsvergunning en het inreisverbod ongedaan te maken. De rechtbank heeft de belangenafweging die verweerder heeft gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM, waarbij de belangen van eiser zijn afgewogen tegen het algemeen belang van de openbare orde, als juist beoordeeld. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.17214

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 september 2022 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. N. van Bremen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. I.M. Genee).

Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken en een inreisverbod voor 10 jaren opgelegd.
Bij besluit van 28 oktober 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 21 juli 2022 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig op zitting, bijgestaan door zijn gemachtigde en vergezeld van zijn partner. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1976 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Hij heeft sinds 18 maart 1998 verblijfsrecht in Nederland. Verweerder heeft zijn verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht tot 24 april 2020, omdat eiser onherroepelijk is veroordeeld wegens een misdrijf met een maximumstraf van drie jaar of meer. [1] Verweerder heeft daarnaast een zwaar inreisverbod opgelegd, omdat eiser een ernstige bedreiging voor de openbare orde vormt. [2]
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij vormt geen actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Hij heeft een behandelverplichting en ook na zijn behandeling staat hij onder toezicht. De gepleegde strafbare feiten zijn ook in aard en ernst afgenomen. Bovendien werkt hij inmiddels. Verweerder heeft verder een onjuiste belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM [3] gemaakt.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiser door zijn persoonlijk gedrag een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast [4] . Verweerder heeft de aard en de ernst van het strafbare feit, eisers gedrag, eisers persoonlijke omstandigheden, de vraag of sprake is van een gedragsverandering bij eiser en ook het recidiverisico kenbaar bij zijn beoordeling betrokken.
3.1.
Eiser heeft in het verleden veelvuldig strafbare feiten gepleegd, waaronder ernstige geweldsdelicten, afpersing, woninginbraak, diefstal en straatroof. Eerder is eisers verblijfsvergunning om deze reden al ingetrokken. Aan eiser is toen in de bezwaarprocedure een tweede kans geboden. Hij behield zijn verblijfsvergunning. Vervolgens heeft eiser op 24 april 2020 opnieuw een misdrijf gepleegd, waarna hij is veroordeeld voor een poging tot doodslag en zware mishandeling. Hiervoor is een gevangenisstraf van achttien maanden (waarvan zes voorwaardelijk) opgelegd.
3.2.
Anders dan eiser stelt heeft verweerder het voortgangsreportage toezicht van de reclassering toegezonden bij brief van 23 september 2021, bij het bestreden besluit betrokken. Verweerder heeft geconstateerd dat weliswaar uit de overgelegde stukken, waaronder het voortgangsreportage toezicht van de reclassering, volgt dat sprake is van een positieve gedragsverandering bij eiser, maar acht deze verandering, gelet op de hoeveelheid strafbare feiten, de ernst en aard daarvan en het geringe tijdsverloop sinds het laatst gepleegde misdrijf, slechts pril en onvoldoende om niet langer te kunnen spreken van een actuele dreiging.
3.3.
Daarbij is van belang dat eiser in het verleden al een kans is geboden om zijn leven te verbeteren, en toch weer de fout in is gegaan. Ook is ondanks toezegging, niet gebleken dat eiser zich na het krijgen van een tweede kans heeft laten behandelen voor zijn alcoholverslaving. Het misdrijf van 24 april 2020 is weer onder invloed van alcohol gepleegd. Het voorgaande maakt dat verweerder eiser heeft kunnen tegenwerpen dat eisers gedrag nog steeds een werkelijke, actuele en voldoende ernstige dreiging vormt.
3.4.
De door eiser op zitting overgelegde stukken maken het voorgaande niet anders. Uit het overgelegde voortgangsrapport van de reclassering van 20 juli 2022 volgt dat eiser het Penitentiair Programma van 18 februari 2020 tot 19 april 2020 positief heeft afgesloten, maar het laatst strafbare feit heeft plaatsgevonden na afronding van dit programma, zodat het niets zegt over het actuele gedrag van eiser. Dat uit de stukken verder volgt dat eiser zich zonder problemen meldt bij de reclassering, zich open, behandelbaar en afspraakgetrouw opstelt en eiser baat heeft bij de behandeling, maakt het voorgaande ook niet anders, omdat hieruit onvoldoende blijkt dat er sprake is van een positieve gedragsverandering, gelet op het geringe tijdsverloop sinds het laatst gepleegde misdrijf.
4. Verweerder heeft vastgesteld dat er sprake is van gezinsleven en privéleven en heeft in het kader van artikel 8 van het EVRM een belangenafweging gemaakt tussen de belangen van de vreemdeling enerzijds en het algemeen belang van de Nederlandse staat om de openbare orde te beschermen anderzijds. Bij die belangenafweging heeft verweerder de vereisten betrokken waarmee volgens de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) Boultif tegen Zwitserland [5] en Üner tegen Nederland [6] , rekening moet worden gehouden indien openbare ordeaspecten in de belangenafweging worden betrokken.
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het zwaarder laten wegen van het algemeen belang in eisers geval een ‘fair balance’ is als in 4. bedoeld. Verweerder heeft in aanmerking genomen dat eiser ruim 40 jaar rechtmatig verblijf heeft in Nederland, hij een Nederlandse partner heeft en zijn kinderen in Nederland in wonen. Toch heeft verweerder de belangenafweging in het nadeel van eiser kunnen laten uitvallen.
4.2.
Verweerder heeft daarbij meegewogen dat eiser veelvuldig is veroordeeld en tot ruim 89 maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf is veroordeeld. Daarnaast is meegewogen dat hoewel eiser in een eerdere procedure een tweede kans is geboden, hij opnieuw de fout is ingegaan. Het laatst gepleegde misdrijf is van recente datum is, 24 april 2020 en betreft een ernstig misdrijf, namelijk zware mishandeling en poging tot doodslag. Verweerder heeft in aanmerking genomen dat eiser zich weliswaar sinds het laatst gepleegde misdrijf welwillend heeft opgesteld en er sprake is van een prille positieve gedragsverandering bij eiser, maar heeft dit en de andere positieve elementen afgezet tegen de vele strafbare feiten, de ernst van de feiten en het geringe tijdsverloop. Dit maakt dat hetgeen eiser naar voren heeft gebracht niet heeft kunnen leiden tot het achterwege laten van de intrekking.
4.3.
Verder heeft verweerder meegewogen dat niet is gebleken dat eiser geen banden meer heeft met Marokko. Hij is meerdere keren naar Marokko geweest. Dat eiser stelt dat hij werkzaam is in Nederland, legt onvoldoende gewicht in de schaal. Ook de stelling van eiser dat hij contact heeft met zijn kinderen, heeft niet kunnen leiden tot het achterwege laten van de intrekking.
4.4.
Verweerder heeft dan ook in de belangenafweging niet ten onrechte aan de voor eiser nadelige feiten en omstandigheden een zwaarder gewicht toegekend dan aan de feiten en omstandigheden die in zijn voordeel zijn meegewogen.
5. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot intrekking van de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht gebruik heeft kunnen maken en aan eiser een inreisverbod voor tien jaren kunnen opleggen.
Wat is de conclusie?
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. C.M. van den Berg, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie artikel 3.98 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) in samenhang met artikel 3.86 Vb.
2.Zie artikel 66a, zevende lid, aanhef en onder c van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Het Unierechtelijke openbare ordecriterium zoals bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van de EU in de zaak Z.Zh. en I.O. van 11 juni 2015, ECLI:EU:C:2015:377.
5.Het arrest van het EHRM van 2 augustus 2001 ECLI:NL:XX:2001:AD3516 (Boultif tegen Zwitserland).
6.Het arrest van het EHRM van 18 oktober 2006, ECLI:NL:XX:2006:AZ2407 (Üner tegen Nederland).