ECLI:NL:RBDHA:2022:9515
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning en inreisverbod wegens ernstige bedreiging openbare orde
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 september 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de intrekking van de verblijfsvergunning van eiser, die sinds 1998 verblijfsrecht in Nederland heeft. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken met terugwerkende kracht tot 24 april 2020, en een inreisverbod van tien jaar opgelegd. Dit besluit is genomen omdat eiser onherroepelijk is veroordeeld voor een misdrijf met een maximumstraf van drie jaar of meer, en omdat hij wordt beschouwd als een ernstige bedreiging voor de openbare orde.
Eiser heeft tegen het besluit van verweerder beroep ingesteld, waarbij hij betoogde dat hij geen actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor de samenleving. Hij heeft een behandelverplichting en stelt dat zijn gedrag is verbeterd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser door zijn gedrag een actuele en ernstige bedreiging vormt. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de aard en ernst van de gepleegde strafbare feiten, het recidiverisico en de persoonlijke omstandigheden van eiser.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat, ondanks de positieve gedragsverandering die eiser heeft laten zien, deze onvoldoende is om de intrekking van de verblijfsvergunning en het inreisverbod ongedaan te maken. De rechtbank heeft de belangenafweging die verweerder heeft gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM, waarbij de belangen van eiser zijn afgewogen tegen het algemeen belang van de openbare orde, als juist beoordeeld. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.