ECLI:NL:RBDHA:2022:9502

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
20 september 2022
Zaaknummer
NL22.13440
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in het kader van uitstel van vertrek en opvang voor een zwangere asielzoekster

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een zwangere asielzoekster. De verzoekster had op 7 juli 2022 een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) in verband met haar zwangerschap. Deze aanvraag werd op 12 juli 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, waarna verzoekster bezwaar maakte en de voorzieningenrechter vroeg om voorlopige voorzieningen. Op 25 augustus 2022 verleende de staatssecretaris alsnog uitstel van vertrek aan verzoekster, maar zij handhaafde haar verzoek om voorlopige voorzieningen, met name met betrekking tot haar opvang.

Tijdens de zitting op 8 september 2022, waar verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk, werd het verzoek behandeld. De voorzieningenrechter overwoog dat voor een voorlopige voorziening connexiteit vereist is, zowel formeel als materieel. De formele connexiteit was aanwezig, omdat er bezwaar was gemaakt tegen het bestreden besluit. Echter, de materiële connexiteit was niet voldaan, omdat de gevraagde voorlopige voorziening de strekking van het bestreden besluit te buiten ging. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster zich voor haar verzoek om opvang moest wenden tot het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA).

De voorzieningenrechter verklaarde het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat de staatssecretaris inmiddels had ingegrepen door uitstel van vertrek te verlenen. De rechter erkende de stress en onzekerheid die verzoekster had ervaren, maar benadrukte dat de beoordeling binnen de kaders van de wet- en regelgeving moest plaatsvinden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er stond geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.13440

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam] , verzoekster

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. van Hoof).

Procesverloop

Verzoekster heeft op 7 juli 2022 een aanvraag gedaan tot uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw [1] in verband met haar zwangerschap. Bij beschikking van 12 juli 2022 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Verzoekster heeft tegen deze afwijzing bezwaar gemaakt alsmede de voorzieningenrechter verzocht om voorlopige voorzieningen te treffen.
Op 3 augustus 2022 heeft zij haar aanvraag op grond van artikel 64 Vw herhaald.
Bij besluit van 25 augustus 2022 heeft verweerder aan verzoekster uitstel van vertrek verleend op grond van artikel 64 Vw.
Verzoekster heeft haar verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen gehandhaafd.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 september 2022 op zitting behandeld. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen A.M. Kurdyan. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb [2] voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Voordat een verzoek om een voorlopige voorziening te treffen ontvankelijk is, dient op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb te zijn voldaan aan het connexiteits-vereiste. Dit vereiste heeft een formeel en een materieel aspect.
3. Het vereiste van formele connexiteit houdt in dat een voorlopige voorziening slechts dan kan worden getroffen, indien bezwaar, administratief beroep of beroep aanhangig is.
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat het verzoek connex is aan het bezwaar tegen het bestreden besluit. Aan het vereiste van formele connexiteit is dus voldaan.
5. Het vereiste van materiële connexiteit houdt in dat de gevraagde voorziening betrekking moet hebben op het connexe, in de hoofdzaak bestreden, besluit. Aan het vereiste van materiële connexiteit is niet voldaan als de gevraagde voorlopige voorziening de strekking van het connexe beroep te buiten gaat.
6. Verzoekster heeft in verband met haar zwangerschap een aanvraag tot het verlenen van uitstel van vertrek met ingang van 24 augustus 2022 op grond van artikel 64 van de Vw ingediend. Tevens vraagt zij om Rva-verstrekkingen [3] inclusief ZRA [4] . Uit de medische verklaring blijkt dat de uitgerekende bevallingsdatum 5 oktober 2022 is. Daarnaast vraagt verzoekster om een administratieve plaatsing van verzoekster en haar gezin in het AZC Oisterwijk zodat zij gebruik kan maken van medische voorzieningen in Tilburg.
7. Bij besluit van 25 augustus 2022 heeft verweerder aan verzoekster met ingang van 24 augustus 2022 uitstel van vertrek verleend. Uit de begeleidende brief van verweerder van dezelfde datum volgt dat eiseres mogelijk ook aanspraak kan maken op de Rva-regeling en daartoe het bijgevoegde aanvraagformulier Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 kan opsturen naar het Centraal Bureau van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers.
8. De rechtbank heeft verzoekster bij brief van 2 september 2022 verzocht de rechtbank zo spoedig mogelijk te laten weten of de inwilligende beschikking
van 25 augustus 2022 reden gaf de gevraagde voorlopige voorziening in te trekken.
9. Verzoekster heeft bij brief van eveneens 2 september 2022 laten weten het verzoek om een voorlopige voorziening te handhaven voor zover dit ziet op het niet nemen van een besluit ten aanzien van de gevraagde administratieve plaatsing in het AZC Oisterwijk. Als gevolg daarvan ontbreekt het verzoekster aan opvang, waardoor zij ernstig benadeeld is.
10. Desgevraagd heeft verzoekster ter zitting meegedeeld dat zij op de ochtend van deze zitting bericht van het COa heeft ontvangen dat inmiddels opvang door het COa in een AZC geregeld is, zij het dan niet op de gewenste locatie.
11. Verweerder heeft derhalve inwilligend beslist op de aanvraag van verzoekster om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw. Nu hiermee tegemoet is gekomen aan het verzoek om een voorlopige voorziening op dit onderdeel, zal de voorlopige voorziening in zoverre wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard.
12. In de gevallen voorzien in de Rva 2005 kunnen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen jegens het COa aanspraak maken op verstrekkingen, waaronder opvang [5] . Het voorgaande brengt met zich dat verzoekster zich met haar verzoek om de verstrekking van voorzieningen alsmede de administratieve (over)plaatsing in een AZC dient te wenden tot het COa als de daarvoor bevoegde instantie. Omdat het bestreden besluit alleen betrekking heeft op het verzoek om uitstel van vertrek, gaat de strekking van de overigens gevraagde voorlopige voorziening de strekking van het bestreden besluit te buiten. Daarom is aan het materiële connexiteitsvereiste niet voldaan. Het verzoek zal daarom ook op dit onderdeel niet-ontvankelijk worden verklaard.
13. Overigens overweegt de voorzieningenrechter nog als volgt. Verzoekster heeft ook aangevoerd dat de handelwijze van verweerder met betrekking tot de toepassing van artikel 64 Vw onzorgvuldig is. Niet alleen heeft verweerder inzake haar aanvraag voor uitstel tot vertrek te laat besloten waardoor dit niet zoals gevraagd op 24 augustus 2022 daadwerkelijk geregeld was maar verweerder had uit het oogpunt van efficiency ook opvang voor haar moeten regelen. Verzoekster heeft daardoor veel stress en onzekerheid ervaren. De voorzieningenrechter stelt voorop dat hij de wens van verzoekster om de zorg en opvang voor haar aanstaande bevalling tijdig en goed te regelen zeer invoelbaar acht, maar echter gehouden is om de zaak juridisch te beoordelen binnen de kaders van de geldende wet- en regelgeving. Het voorliggende verzoek om een voorlopige voorziening biedt niet de ruimte om de redelijkheid van verweerders beleid inzake de toepassing van artikel 64 Vw op principiële punten te beoordelen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om de voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.M.Ch. Grazell, griffier, openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Algemene wet bestuursrecht
3.Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005
4.Ziektekostenregeling asielzoekers
5.Artikel 3, aanhef, derde lid, onder f van het Rva 2005