ECLI:NL:RBDHA:2022:9502
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening in het kader van uitstel van vertrek en opvang voor een zwangere asielzoekster
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 september 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een zwangere asielzoekster. De verzoekster had op 7 juli 2022 een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) in verband met haar zwangerschap. Deze aanvraag werd op 12 juli 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, waarna verzoekster bezwaar maakte en de voorzieningenrechter vroeg om voorlopige voorzieningen. Op 25 augustus 2022 verleende de staatssecretaris alsnog uitstel van vertrek aan verzoekster, maar zij handhaafde haar verzoek om voorlopige voorzieningen, met name met betrekking tot haar opvang.
Tijdens de zitting op 8 september 2022, waar verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk, werd het verzoek behandeld. De voorzieningenrechter overwoog dat voor een voorlopige voorziening connexiteit vereist is, zowel formeel als materieel. De formele connexiteit was aanwezig, omdat er bezwaar was gemaakt tegen het bestreden besluit. Echter, de materiële connexiteit was niet voldaan, omdat de gevraagde voorlopige voorziening de strekking van het bestreden besluit te buiten ging. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster zich voor haar verzoek om opvang moest wenden tot het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA).
De voorzieningenrechter verklaarde het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, omdat de staatssecretaris inmiddels had ingegrepen door uitstel van vertrek te verlenen. De rechter erkende de stress en onzekerheid die verzoekster had ervaren, maar benadrukte dat de beoordeling binnen de kaders van de wet- en regelgeving moest plaatsvinden. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er stond geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.