ECLI:NL:RBDHA:2022:9500

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5426
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering en afwijzing aanvraag bijzondere bijstand na onderzoek naar onroerend goed in het buitenland

Op 19 september 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken SGR 20/7071 PW en SGR 21/147 PW, waarbij de rechtbank de beroepen van eiseres ongegrond verklaarde. Eiseres had in 2016 een bijstandsuitkering ontvangen, maar werd geselecteerd voor nader onderzoek door het college van burgemeester en wethouders van Gouda, naar aanleiding van een projectmatig onderzoek naar grensoverschrijdend vermogen. Dit onderzoek, uitgevoerd door Soza Xpert, leidde tot de ontdekking dat eiseres onroerend goed in Marokko bezat, wat zij niet had gemeld. Eiseres ontkende het bezit van onroerend goed en stelde dat het onderzoek onrechtmatig was, maar de rechtbank oordeelde dat de selectiecriteria van het onderzoek objectief en niet-discriminerend waren. De rechtbank oordeelde dat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden door geen informatie te verstrekken over haar vermogenssituatie, wat leidde tot de intrekking van haar bijstandsuitkering per 30 augustus 2019. Daarnaast werd haar aanvraag voor bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage rechtsbijstand afgewezen, omdat zij onvoldoende inzicht had gegeven in haar financiële situatie. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had gehandeld en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/7071 en SGR 21/147 PW
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2022 in de zaken tussen
[eiser], uit [woonplaats], eiseres
gemachtigde: mr. S. Karkache,
en
het college van burgemeester en wethouders van Gouda, verweerder
gemachtigde: K. Henning.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen in de zaken met de kenmerken SGR 20/7071 PW
en SGR 21/147 PW ongegrond
;
-wijst af de verzoeken om vergoeding van de proceskosten.

In de zaak SGR 20/7071

Procesverloop
Bij besluit van 16 december 2019 (primair besluit I) heeft verweerder het recht van eiseres op een uitkering ingevolge de Participatiewet (Pw) per 30 augustus 2019 ingetrokken.
Bij besluit van 24 april 2020 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen primair besluit I niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 20 mei 2020 (primair besluit II) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 5 februari 2020 om een bijstandsuitkering buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 15 juni 2020 (primair besluit III) heeft verweerder primair besluit II ingetrokken en de aanvraag van eiseres afgewezen.
Bij uitspraak van 8 juli 2020 ECLI:NL:RBDHA:2020:6877, heeft de voorzieningenrechter het beroep van verzoekster ten aanzien van bestreden besluit I gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening toegekend.
Bij besluit van 16 oktober 2020 (bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het uitblijven van de uitbetaling van haar uitkering niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft het bezwaar tegen primair besluit I ongegrond verklaard.
Verweerder heeft het bezwaar tegen primair besluit II gedeeltelijk gegrond verklaard, omdat dit besluit is vervangen door primair besluit III, het bezwaar tegen primair besluit III is ongegrond verklaard en aan eiseres is een proceskosten veroordeling toegekend.
Verzoeker heeft tegen bestreden besluit II beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 2 december 2020 ECLI:NL:RBDHA:2020:12233, heeft de voorzieningenrechter het verzoek van eiseres om een voorlopige voorziening afgewezen.
De rechtbank heeft het beroep op 19 september 2022 op zitting behandeld gevoegd met de behandeling van het beroep in de zaak met het kenmerk SGR 21/147 PW.
Bij de behandeling zijn verschenen eiseres in persoon alsmede haar gemachtigde, haar man en haar zoon. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Verweerder is in 2016 een projectmatig onderzoek naar Grensoverschrijdend vermogen gestart. Verweerder heeft aan de hand van een aantal indicatoren een groep van bijstandsgerechtigden geselecteerd waarnaar nader, specifiek onderzoek is gedaan. De indicatoren betroffen herkomst, leeftijd, reisgedrag en fraudesignalen. Eiseres is op basis van deze indicatoren geselecteerd voor een nader onderzoek. Dit onderzoek is uitgevoerd door Soza Xpert. Na onderzoek in het Marokkaanse kadaster is naar voren gekomen dat eiseres onroerend goed op haar naam heeft staan in [plaats buitenland], ter waarde van € 125.288,00 per datum 11 april 2019.
2. Eiseres is vervolgens in de gelegenheid gesteld zich over het onderzoek uit te laten en uiterlijk 30 augustus 2019 gegevens te verstrekken.
3. Zijdens eiseres is bij email van 27 augustus 2019 aan verweerder bericht dat er geen huis in Marokko op naam van eiseres staat. Eiseres heeft verder geen informatie verschaft.
4. Verweerder heeft vervolgens de bijstandsuitkering van eiseres ingetrokken. Aan de intrekking heeft verweerder een schending van de inlichtingenplicht ten grondslag gelegd gezien de bevindingen van het onderzoek en het feit dat eiseres geen duidelijkheid heeft verschaft danwel informatie heeft overgelegd ter onderbouwing van haar stelling dat zij geen onroerend goed in Marokko op haar naam heeft staan. Deze beslissing heeft verweerder bij het bestreden besluit II gehandhaafd.
5. Eiseres heeft op 5 februari 2020 een nieuwe aanvraag om een bijstandsuitkering gedaan.
6. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 15 juni 2020 afgewezen. Aan de afwijzing van de aanvraag van 5 februari 2020 heeft verweerder, voor zover hier van belang, ten grondslag gelegd dat eiseres onvoldoende gegevens heeft aangeleverd zodat haar recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Deze beslissing heeft verweerder bij het bestreden besluit II gehandhaafd, met de nadere motivering dat niet gebleken is van wijziging van omstandigheden in die zin dat op de datum van de nieuwe aanvraag inmiddels was voldaan aan de voorwaarden voor het recht op bijstand.
7. In beroep voert eiseres, gelijk in bezwaar, aan dat verweerder ten onrechte de bevindingen van het onderzoek door Soza Xpert aan haar besluit ten grondslag heeft gelegd. In de eerste plaats is de selectie op grond waarvan het onderzoek is gestart discriminatoir van aard, en ten tweede is het onderzoek zelf onrechtmatig nu dit heeft plaatsgevonden door een particulier bureau, waardoor het onderzoek niet heeft plaatsgevonden met de vereiste waarborgen op grond van toezicht en controle, waaronder de bescherming van de persoonlijke gegevens van eiseres, en dat Soza Xpert zich op basis van ‘no cure, no pay’ laat betalen. De resultaten van het onderzoek dienen dan ook te worden gekwalificeerd als zogenoemde ‘verboden vruchten’. Dat eiseres in latere instantie in 2022 heeft erkend dat het betreffende onroerend goed in Marokko op haar naam heeft gestaan, doet hier niet aan af, aldus eiseres.
8. De rechtbank overweegt als volgt.
8.1
De rechtbank constateert in de eerste plaats dat het bestreden besluit naast een beslissing ter zake van de intrekking van de bijstandsuitkering en de beslissing op een nieuwe aanvraag van eiseres, tevens een beslissing op een bezwaar van eiseres van 30 januari 2020 behelst. De rechtbank constateert dat in beroep tegen dit onderdeel van het bestreden besluit – het gestelde niet betaalbaar stellen van de uitkering - niet wordt opgekomen, zodat de rechtbank dit verder buiten beschouwing laat.
Juridisch kader
Ingevolge artikel 17, eerste lid, Pw doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand; de inlichtingenplicht
Ingevolge artikel 54, derde lid, Pw herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17 eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Indien periodieke bijstand is beëindigd of ingetrokken en de betrokkene een aanvraag indient gericht op het verkrijgen van bijstand met ingang van een later gelegen datum, ligt het op de weg van de aanvrager om aan te tonen dat sprake is van een wijziging in de omstandigheden in die zin dat hij op dat latere tijdstip wel voldoet aan de voorwaarden voor het recht op bijstand; zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRVB) van 23 maart 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM0861.
8.2
De rechtbank overweegt ten aanzien van de selectiecriteria die verweerder heeft gehanteerd in het kader van het onderzoek Grensoverschrijdend vermogen, dat zij deze indicatoren, herkomst (niet-Nederlands), leeftijd, reisgedrag en fraudesignalen, begrijpelijk, effectief en efficiënt acht. Voorts zijn deze indicatoren objectief van aard. Door eiseres is dit niet bestreden. De stelling van eiseres dat zij is gediscrimineerd op grond van haar Marokkaanse herkomst acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Immers, verweerder heeft, bij een onderzoek naar vermogen gelegen buiten Nederland, de niet onbegrijpelijke indicator gehanteerd dat de herkomst van de betrokkene niet-Nederlands is, in samenhang met andere factoren die los staan van de Marokkaanse achtergrond van eiseres.
De beroepsgrond slaagt derhalve niet.
8.3
De rechtbank acht het onderzoek zoals gedaan door Soza Xpert niet onrechtmatig. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt. Niet bestreden is dat de betreffende onderzoeker bij verweerder was gedetacheerd, zodat toezicht en controle naar het oordeel van de rechtbank voldoende gewaarborgd waren. Daarbij is van de zijde van verweerder erop gewezen dat ten behoeve van het kadastrale onderzoek slechts in zeer beperkte mate gebruik is gemaakt van persoonlijke gegevens van eiseres, zoals naam en geboortedatum. Van een ongerechtvaardigde en ernstige inbreuk op het privéleven is, mede gezien het voornoemde toezicht door verweerder, naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Dit klemt te meer daar het onderzoeksresultaat met name een kadastraal uittreksel betreft, dat wil zeggen een akte uit een openbaar register.
8.4
De rechtbank ziet evenmin aanleiding om de onderzoeksresultaten wegens de gestelde financiering van het bureau Soza Xpert onrechtmatig te achten. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiseres desgevraagd geen nadere toelichting heeft kunnen geven op de vraag wat een financiering op ‘no cure, no pay’-basis in dit voorliggende geval inhoudt, anders dan dat verweerder ‘bij geen succes’ het onderzoeksbureau niet behoefde te betalen. Daarbij weegt wederom mee dat het onderzoeksresultaat in belangrijke mate uit gegevens uit een openbaar register bestaat, welke gegevens zich niet door deze financiering laten beïnvloeden.
8.5
De rechtbank sluit zich voor wat betreft de wijze waarop verweerder het onderzoek heeft vorm gegeven dan ook aan bij de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 7 juli 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020: 6148, zoals ter zitting besproken.
8.6
Gelet op het bovenstaande mocht verweerder uitgaan van de onderzoeksresultaten. Verweerder mocht ervan uit gaan dat eiseres kon beschikken over het onroerend goed dat op naam van eiseres geregistreerd stond. Nu eiseres dit vermogen niet bij verweerder heeft gemeld, ook niet desgevraagd, heeft eiseres de op haar rustende inlichtingenplicht geschonden. Mede gelet op de getaxeerde en niet bestreden waarde van het onroerend goed van € 125.288,00, was verweerder gerechtigd tot intrekking van het recht op bijstand.
8.7
Voorts mocht verweerder in het licht van de onderzoeksresultaten bij de nieuwe aanvraag van eiseres van haar de gevraagde inlichtingen verlangen. Eiseres heeft desondanks geen duidelijkheid verschaft over haar vermogenssituatie, danwel wat met het op haar naam staande onroerend goed is gebeurd. Ook de door verweerder in het kader van haar aanvraag gevraagde informatie, waaronder bankafschriften, zijn niet door haar ingeleverd. Eiseres heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van gewijzigde omstandigheden, waardoor zij op datum van de aanvraag voldeed aan de voorwaarden voor het recht op bijstand. Verweerder was derhalve gerechtigd tot afwijzing van de nieuwe aanvraag.
9. Het beroep is derhalve ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

In de zaak SGR 21/147 PW:

Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 1 april 2020 om bijzondere bijstand voor eigen bijdrage rechtsbijstand buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 26 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en de aanvraag van eiseres afgewezen met de toekenning van een proceskostenvergoeding.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 19 september 2022 op zitting behandeld gevoegd met de behandeling van het beroep in de zaak met het kenmerk SGR 20/7071 PW.
Bij de behandeling zijn verschenen eiseres in persoon alsmede haar gemachtigde, haar man en haar zoon. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Namens eiseres is op 1 april 2020 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage rechtsbijstand. In totaal gaat het om een bedrag van € 998,-.
2. Verweerder heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld omdat deze niet op de voorgeschreven wijze is ingediend.
3. Bij beslissing op bezwaar heeft verweerder het primaire besluit herroepen en na inhoudelijke behandeling de aanvraag afgewezen, onder toekenning van een proceskosten veroordeling. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiseres onvoldoende inzicht heef gegeven in haar vermogenspositie waardoor haar recht op bijstand niet is vast te stellen.
4. In beroep betwist eiseres dat haar vermogenspositie onduidelijk is. Zij heeft geen vermogen (in het buitenland) en ook geen inkomen en is mitsdien bijstandsbehoeftig.
5. Ter zitting is zijdens eiseres gepersisteerd.
6. De rechtbank overweegt.
Juridisch kader
Uit vaste rechtspraak volgt dat bij aanvragen om bijstand de bewijslast van bijstandbehoevendheid in beginsel op de aanvrager zelf rust. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven over onder meer zijn financiële situatie. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren.
Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Voorts geldt op grond van vaste jurisprudentie dat het bijstandverlenend orgaan in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand bevoegd is om gegevens op te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd. In het kader van dat onderzoek kan het bijstandverlenend orgaan van de betrokkene, indien daarvoor een concrete aanleiding is, inzage verlangen in de giro- en bankafschriften uit een verder in het verleden liggende periode dan de laatste drie maanden en om overlegging van andere financiële gegevens over een dergelijke periode.
6.1
Zoals boven overwogen en geoordeeld in de zaak SGR 20/7071 PW heeft verweerder na een onderzoek door Soza Xpert met ingang van 30 augustus 2019 het recht op bijstand ingetrokken en mogen intrekken. Uit dat onderzoek is aannemelijk geworden dat eiseres onroerend goed op haar naam had staan in Marokko. Behalve een ingeleverde kadastrale verklaring dat eiseres op 6 januari 2020 geen onroerend goed op haar naam had staan, heeft eiseres geen informatie overgelegd waaruit duidelijk wordt wat met het onroerend goed is gebeurd. Ook heeft zij geen bankafschriften of andere informatie overgelegd waaruit zou blijken dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde.
6.2
De rechtbank is van oordeel dat eiseres onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar financiële situatie. Eiseres heeft haar verklaring dat zij niet over vermogen in Marokko beschikt niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd.
6.3
Doordat eiseres onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over haar vermogenspositie, is zij tekortgeschoten in de nakoming van de inlichtingenverplichting zoals bedoeld in van artikel 17, eerste lid, van de Pw. Verweerder kon hierdoor niet vaststellen of eiseres verkeerde in bijstandbehoevende omstandigheden, zodat verweerder de aanvraag om bijzondere bijstand terecht heeft afgewezen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan op 19 september 2022 door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Kraan, griffier.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.