ECLI:NL:RBDHA:2022:9498
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning en verzoek om voorlopige voorziening
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. E.G. Angela, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (verweerder) op 22 april 2021 was afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd door verweerder ongegrond verklaard in een besluit van 11 november 2021. Hierop heeft verzoeker beroep ingesteld, waardoor het verzoek om voorlopige voorziening werd ingediend hangende het beroep.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter overwoog dat, nu het beroep van verzoeker tegen het bestreden besluit ongegrond was verklaard, er geen lopende bezwaar- of beroepsprocedure meer was. Dit leidde tot de conclusie dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk moest worden verklaard. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.