In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juli 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een Iraanse vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar partner, referent [A], te kunnen verblijven. De aanvraag werd door verweerder afgewezen op de grond dat eiseres niet had aangetoond dat er sprake was van een duurzame en exclusieve relatie met referent. Daarnaast werd gesteld dat eiseres niet voldeed aan het middelenvereiste en dat zij niet had aangetoond ongehuwd te zijn.
Eiseres ging in beroep tegen het besluit van verweerder, waarbij zij aanvoerde dat er wel degelijk sprake was van een duurzame en exclusieve relatie. De rechtbank oordeelde dat het aan eiseres was om dit aannemelijk te maken, maar dat de door haar overgelegde stukken, waaronder foto’s en andere documenten, onvoldoende waren om de gestelde relatie te onderbouwen. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had geoordeeld dat er geen duurzame en exclusieve relatie was aangetoond.
Verder werd in de uitspraak ingegaan op de hoorplicht in bezwaar. De rechtbank oordeelde dat de hoorplicht niet was geschonden, omdat verweerder al in het primaire besluit had vastgesteld dat er geen duurzame en exclusieve relatie was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees op het feit dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.