ECLI:NL:RBDHA:2022:9494
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor Albanese ondernemer op basis van mvv-vereiste en Associatieovereenkomst
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Albanese eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier met als doel arbeid als zelfstandige. De aanvraag werd afgewezen omdat de eiser niet in het bezit was van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet in aanmerking kwam voor vrijstelling van het mvv-vereiste. De eiser stelde dat hij een onderneming had opgericht in Nederland en zich beroept op de Stabilisatie- en Associatieovereenkomst tussen de EU en Albanië, die volgens hem hem recht zou geven op vrijstelling van het mvv-vereiste.
De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard. De rechtbank overwoog dat de Associatieovereenkomst enkel betrekking heeft op Albanese vennootschappen en niet op de vrijelijke vestiging van personen. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet kon aantonen dat hij recht had op vrijstelling van het mvv-vereiste, aangezien hij niet voldeed aan de voorwaarden die in de overeenkomst zijn gesteld. De rechtbank benadrukte dat de eiser niet had aangegeven waarom de eerdere afwijzing onjuist was en dat een herhaling van argumenten niet tot een ander oordeel kon leiden.
De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. De eiser heeft de mogelijkheid om binnen vier weken na verzending van de uitspraak een beroepschrift in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als hij het niet eens is met de uitspraak.