ECLI:NL:RBDHA:2022:9492

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
NL21.16285
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. A.A. van Harmelen, had een verzoek ingediend tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die als verweerder optrad. De achtergrond van de zaak betreft de afwijzing van een aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning van verzoeker, die met terugwerkende kracht was ingetrokken. Dit besluit werd genomen op 26 oktober 2018 en gold tevens als terugkeerbesluit. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar werd op 13 juni 2019 kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank had eerder, op 4 juni 2021, het beroep van verzoeker gegrond verklaard en verweerder opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen.

Op 23 september 2021 heeft verweerder opnieuw op het bezwaar beslist en het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Hierop heeft verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen lopende bezwaar- of beroepsprocedure meer was, waardoor het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk werd verklaard. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.16285

uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 juli 2022 in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A.A. van Harmelen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om verlenging geldigheid van de aan verzoeker verleende verblijfsvergunning [1] afgewezen en deze verblijfsvergunning met terugwerkende kracht tot 13 maart 2016 ingetrokken. Dit besluit geldt ook als terugkeerbesluit.
Bij besluit van 13 juni 2019 (de beslissing op bezwaar) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Deze rechtbank heeft bij uitspraak van 4 juni 2021 [2] het door verzoeker ingestelde beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en verweerder de opdracht gegeven opnieuw op het bezwaar van verzoeker te beslissen met inachtneming van de uitspraak.
Bij besluit van 23 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder opnieuw op het bezwaar beslist en heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb [3] uitspraak zonder zitting.
2. Op grond van artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3. Bij uitspraak van vandaag [4] heeft de rechtbank het hiervoor genoemde door verzoeker ingestelde beroep ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter stelt dan ook vast dat er geen bezwaar- dan wel beroepsprocedure meer loopt, zodat het verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.C.M. van den Berg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van de regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet (Ranov).
2.Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 juni 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:6442.
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.Zaaknummer NL21.16283.