ECLI:NL:RBDHA:2022:9492
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. A.A. van Harmelen, had een verzoek ingediend tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die als verweerder optrad. De achtergrond van de zaak betreft de afwijzing van een aanvraag tot verlenging van de verblijfsvergunning van verzoeker, die met terugwerkende kracht was ingetrokken. Dit besluit werd genomen op 26 oktober 2018 en gold tevens als terugkeerbesluit. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar werd op 13 juni 2019 kennelijk ongegrond verklaard. De rechtbank had eerder, op 4 juni 2021, het beroep van verzoeker gegrond verklaard en verweerder opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen.
Op 23 september 2021 heeft verweerder opnieuw op het bezwaar beslist en het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Hierop heeft verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen lopende bezwaar- of beroepsprocedure meer was, waardoor het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk werd verklaard. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.