ECLI:NL:RBDHA:2022:9491
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. P.H. van Akenborgh, had een aanvraag ingediend voor de afgifte van een document op basis van artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder in deze zaak, afgewezen bij besluit van 11 februari 2021. Het bezwaar van verzoeker tegen deze afwijzing werd ongegrond verklaard in een besluit van 13 september 2021, waartegen verzoeker beroep heeft ingesteld.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechter heeft vastgesteld dat er geen lopende bezwaar- of beroepsprocedure meer is, waardoor het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is verklaard. De voorzieningenrechter heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing. De zaak is geregistreerd onder zaaknummer NL21.14772.