In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Surinaamse vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid, welke door de staatssecretaris was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat eiseres niet had aangetoond dat er sprake was van een duurzame en exclusieve relatie met haar referent, met wie zij slechts sporadisch contact had gehad. Eiseres was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 13 juni 2022 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij stelde dat de afwijzing onterecht was. Zij voerde aan dat de Covid-crisis de frequentie van hun ontmoetingen had beïnvloed en dat zij wel degelijk een duurzame relatie hadden, wat zij onderbouwde met bewijs van hun communicatie via WhatsApp en video-bellen. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom de relatie niet als duurzaam en exclusief kon worden aangemerkt. De rechtbank wees erop dat de sporadische ontmoetingen en het gebrek aan fysieke aanwezigheid in de afgelopen jaren zwaar wogen in de beoordeling.
De rechtbank concludeerde dat eiseres niet had aangetoond dat er sprake was van een duurzame en exclusieve relatie, en dat de staatssecretaris op goede gronden de aanvraag had afgewezen. Ook de argumenten van eiseres met betrekking tot het middelenvereiste en de hoorplicht werden door de rechtbank verworpen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.