ECLI:NL:RBDHA:2022:9468

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
605689 / HA ZA 21-54
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door het opstarten van een juridische procedure zonder geldige vordering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 september 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen eiser en gedaagde. Eiser stelt dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door een juridische procedure tegen hem te initiëren, terwijl gedaagde wist dat er geen geldige vordering op eiser bestond. Eiser vordert een verklaring voor recht en schadevergoeding voor gemaakte kosten en gederfde inkomsten. Gedaagde heeft op zijn beurt een verklaring voor recht gevorderd dat eiser onrechtmatig beslag heeft gelegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld en heeft de vordering van eiser tot een verklaring voor recht toegewezen. De schadevergoeding is echter slechts gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de gevorderde schade. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. In reconventie zijn de vorderingen van gedaagde afgewezen, omdat de gestelde voorwaarde niet was vervuld. De rechtbank heeft de vorderingen van eiser in conventie toegewezen en gedaagde veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 895,- aan eiser, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/605689 / HA ZA 21-54
Vonnis van 21 september 2022
in de zaak van
[eiser]te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. E. Maarsen-Neumann te Amsterdam,
tegen
[gedaagde]te [woonplaats 2] , Volksrepubliek China,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J.B. Maliepaard (aanvankelijk mr. J.K.S. Verhoek) te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 10 december 2020, met productie 1 t/m 9;
  • de rolbeslissing van 17 februari 2021;
  • de akte van [eiser] van 3 maart 2021, met producties 10 tot en met 15;
  • de conclusie van antwoord tevens voorwaardelijke eis in reconventie, met producties 1 tot en met 6;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • het tussenvonnis van 9 maart 2022 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald;
  • de e-mail van mr. Verhoek met productie 7.
1.2.
Op 5 april 2022 heeft een mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden. De griffier heeft aantekening gehouden van hetgeen daar door partijen is gezegd.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis nader bepaald op heden.

2.De zaak in het kort

Volgens [eiser] heeft [gedaagde] onrechtmatig gehandeld door [gedaagde] een procedure tegen hem te laten starten, terwijl [gedaagde] wist dat [gedaagde] helemaal geen vordering op [eiser] had. Hij vordert een verklaring voor recht daarover en vergoeding van gemaakte kosten en gederfde inkomsten.
[gedaagde] vindt dat [eiser] onrechtmatig beslag onder hem heeft gelegd. Hij vordert in het geval de vorderingen van [eiser] worden afgewezen een daartoe strekkende verklaring voor recht, opheffing van het gelegde beslag en een voorschot op de door hem geleden schade.
De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen, de door hem gevorderde schadevergoeding voor een klein deel. Daarmee is de door [gedaagde] aan zijn vorderingen gestelde voorwaarde niet vervuld. Deze vorderingen zullen worden afgewezen.

3.De feiten

Familieverhoudingen

3.1.
[eiser] is getrouwd met [naam 1] . [gedaagde] was tot 17 mei 2017 getrouwd met haar zuster [naam 2] (hierna: [naam 2] ).
3.2.
[naam 2] woont in Nederland, [gedaagde] in China. [gedaagde] heeft (ook) de Nederlandse nationaliteit. Hij heette oorspronkelijk [gedaagde] . Hij heeft in Nederland zijn naam gewijzigd in [gedaagde] .
3.3.
[naam 2] en [gedaagde] zijn in het kader van (de afwikkeling van) hun echtscheiding in diverse juridische procedures in Nederland en China verwikkeld (geweest). In de Nederlandse procedure(s) is [gedaagde] bijgestaan door mr. Verhoek.
3.4.
[naam 3] (hierna: [naam 3] ) is een oom van [gedaagde] .
Procedure [gedaagde] tegen [eiser]
3.5.
[eiser] heeft op 2 juli 2015 om 23:42 uur (Chinese tijd) van zijn bankrekening in China een bedrag van 95.116,- RMB (renminbi) overgemaakt naar een bankrekening op naam van [naam 4] . Op 7 juli 2015 om 02:48 uur heeft hij een bedrag van 197.141,- RMB overgemaakt naar een bankrekening op naam van [naam 5] en op 9 juli 2015 om 00.45 uur een bedrag van 54.666,- RMB naar een bankrekening op naam van [naam 6] (hierna: [naam 6] ).
3.6.
Van de bankrekening bij Standard Chartered Bank (Hong Kong) Limited met nummer [rekeningnummer 1] (hierna: de SCB-rekening) zijn bedragen tot een beloop van € 50.600,- overgemaakt op een bankrekening van [eiser] in Nederland. Daarop is op 2 juli 2015 (Nederlandse tijd) een bedrag van € 13.750,- bijgeschreven, op 6 juli 2015 een bedrag van € 28.850,- en op 8 juli 2015 een bedrag van € 8.000,-. De SCB-rekening stond toen op naam van [gedaagde] .
3.7.
Mr. Verhoek heeft [eiser] bij brief van 15 december 2017 gesommeerd tot terugbetaling aan [gedaagde] van het bedrag van € 50.600,- vermeerderd met contractuele rente.
3.8.
Op 8 augustus 2018 heeft [gedaagde] [eiser] gedagvaard voor deze rechtbank en betaling gevorderd van € 50.600,- (zaaknummer / rolnummer: C/09/557691 / HA ZA-18-869).
3.9.
Aan deze vordering heeft [gedaagde] primair ten grondslag gelegd dat [eiser] dit bedrag verschuldigd was uit hoofde van een aan [eiser] verstrekte geldlening en (meer) subsidiair op grond van onverschuldigde betaling aan en ongerechtvaardigde verrijking van [eiser] .
3.10.
[eiser] heeft het bestaan van de vordering betwist en aangevoerd dat [gedaagde] de procedure had geïnitieerd als drukmiddel tegen de achtergrond van de moeizame echtscheidingsprocedure waarin [gedaagde] met [naam 2] was verwikkeld.
3.11.
[eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake was van misbruik van procesrecht en op die grond gevorderd [gedaagde] in de volledige proceskosten te veroordelen.
3.12.
Om dat standpunt te onderbouwen heeft [eiser] onder meer een e-mail van 27 september 2018 overgelegd van [gedaagde] aan mr. Verhoek. Deze e-mail gaat over een aanbod van [gedaagde] aan [naam 2] tot een schikking in hun echtscheidingsgeschil. In de e-mail staat over de inhoud van het aanbod onder meer geschreven:

Mr. [naam 3] will nolle proseque/withdraw a lawsuit with [eiser] from the court for their loan case, which I take responsibility for it.
3.13.
Deze rechtbank heeft in een tussenvonnis [gedaagde] tot bewijs toegelaten. Bij eindvonnis van 13 november 2019 heeft de rechtbank de vordering van [gedaagde] afgewezen na geoordeeld te hebben dat hij niet in het leveren van bewijs was geslaagd.
3.14.
Over de vordering van [eiser] om [gedaagde] in de volledige proceskosten te veroordelen wegens misbruik van procesrecht is in het vonnis overwogen:

Het oordeel dat [naam 3] niet is geslaagd in de bewijsopdracht brengt niet zonder
meer mee dat hij zijn bevoegdheid heeft misbruikt. Gelet op de antwoordakte van [eiser] van 24 juli 2019, de daarbij overgelegde producties en de omstandigheid dat [naam 3] ervan heeft afgezien zich over deze producties uit te laten, bestaan er serieuze aanwijzingen dat [gedaagde] de initiator van de procedure is en dat deze is ingesteld tegen de achtergrond van de echtscheidingsprocedure tussen [gedaagde] en [naam 2] . Echter daarmee is de drempel om te kunnen oordelen dat sprake is van misbruik van procesrecht (door [naam 3] ) naar het oordeel van de rechtbank nog niet genomen. Hieruit volgt dat [eiser] geen aanspraak heeft op vergoeding van zijn volledige proceskosten, maar op een vergoeding aan de hand van het liquidatietarief.
3.15.
[gedaagde] is in de proceskosten veroordeeld die door de rechtbank aan de zijde van [eiser] zijn begroot op € 895,- aan griffierecht en € 3.222,- aan salaris advocaat. [eiser] heeft via mr. Verhoek [gedaagde] verzocht aan de proceskostenveroordeling te voldoen. Betaling is uitgebleven.
Conservatoir beslag ten laste van [gedaagde]
3.16.
[eiser] heeft op 26 november 2020 voor een bedrag van € 45.000,- inclusief rente en kosten, conservatoire (derden)beslagen ten laste van [gedaagde] laten leggen.
3.17.
[gedaagde] heeft in kort geding opheffing daarvan gevorderd dan wel het opnieuw begroten van de vordering op een lager bedrag. Bij mondelinge uitspraak van 18 januari 2021 (zaaknummer: C/09/603435 KG ZA 20-1147) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het bedrag waarvoor beslag mag worden gelegd nader begroot op € 5.500,- inclusief rente en kosten en het meer of anders gevorderde afgewezen en de kosten tussen partijen gecompenseerd.

4.Het geschil en de beoordeling

in conventie
De vordering
4.1.
[eiser] vordert:
i. [gedaagde] te veroordelen om aan [eiser] te voldoen zijn (werkelijke proces)kosten in de procedure tegen [gedaagde] (en overige schade) tot een beloop van € 59.178,--, verhoogd met de wettelijke handelsrente vanaf veertien dagen na vonnis, althans een subsidiair door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag:
te verklaren voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] door willens en wetens een juridische procedure in Nederland te entameren in naam van een ander op basis van een non-existente geldvordering;
[gedaagde] te veroordelen in de beslagkosten en proceskosten, beide voorwaardelijk te vermeerderen met wettelijke rente,
[gedaagde] voorwaardelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 199,- aan nakosten.
Rechtsmacht
De Nederlandse rechter is bevoegd
4.2.
Het geschil heeft internationale aspecten, omdat [gedaagde] in China woont. De rechtbank moet daarom ambtshalve onderzoeken of de Nederlandse rechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen.
De vordering strekt tot een verklaring voor recht en schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad, waarbij het gestelde schadeveroorzakende feit zich heeft voorgedaan in Den Haag , althans in Nederland, zodat de Nederlandse rechter op grond van artikel 6 aanhef en onder e Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. [gedaagde] heeft de bevoegdheid van de Nederlandse rechter ook niet betwist.
Nederlands recht is van toepassing
4.3.
Partijen hebben zich niet uitgelaten over de vraag welk recht van toepassing is. Uit de processtukken valt op te maken dat partijen ervan uitgaan dat Nederlands recht van toepassing is. Dat is naar het oordeel van de rechtbank ook het geval gelet op artikel 4 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 864/2007 van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen.
4.4.
Uitgangspunt is dat het recht dat van toepassing is op een onrechtmatige daad het recht van het land is waar de schade zich voordoet, ongeacht in welk land de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan en ongeacht in welke landen de indirecte gevolgen van die gebeurtenis zich voordoet. [eiser] stelt dat [gedaagde] onrechtmatig tegenover hem heeft gehandeld door op naam van [gedaagde] in Nederland een procedure tegen hem aanhangig te maken, terwijl [gedaagde] wist dat [gedaagde] de in die procedure gestelde vordering helemaal niet bestond. [eiser] vordert vergoeding van schade bestaande uit de kosten die hij heeft moeten maken om zich in Nederland in de procedure tegen [gedaagde] te kunnen verweren en daarnaast in Nederland geleden inkomstenderving. Geoordeeld moet worden dat de gestelde schade zich volgens [eiser] in Nederland heeft voorgedaan. Van uitzonderingen genoemd in artikel 4 lid 3 of in de artikelen 5, 6, 7, 8, en 9 van de verordening is geen sprake.
[gedaagde] heeft [eiser] geholpen bij het overboeken van geld vanuit China naar Nederland
4.5.
[eiser] stelt dat [gedaagde] hem wilde helpen om (in juli 2015) een bedrag van € 50.600,- over te boeken vanuit China naar Nederland. [gedaagde] was toen in Nederland. [eiser] had om zakelijke redenen in Nederland geld nodig. Hij beschikte in China over dat bedrag in RMB, maar een equivalent daarvan in euro’s kon hij niet (meer) rechtstreeks overmaken naar zijn Nederlandse bankrekening door limieten die in China zijn gesteld aan overboekingen naar het buitenland.
[eiser] en [gedaagde] spraken af dat [eiser] het bedrag dat hij naar Nederland wilde overboeken in delen naar drie Chinese bankrekeningen zou overmaken die onder beheer stonden van [gedaagde] . [gedaagde] zou er vervolgens voor zorgen dat een gelijk bedrag omgerekend in euro’s dezelfde dag zou worden overgemaakt naar de Nederlandse bankrekening van [eiser] . Daarbij heeft [gedaagde] de SCB-rekening gebruikt. Vanuit Hong Kong mogen grotere geldbedragen in een keer naar Nederland worden overgeboekt dan vanuit China. Later heeft [gedaagde] hier misbruik van gemaakt en [gedaagde] gevraagd of bewogen een procedure tegen [eiser] te starten om een drukmiddel in handen te hebben in de echtscheidingszaak met [naam 2] . [gedaagde] wist immers dat de overboeking vanaf de SCB-rekening helemaal geen geldlening van [gedaagde] aan [eiser] betrof, maar dat de SCB-rekening louter was gebruikt om gelden van [eiser] te kunnen overboeken, aldus nog steeds [eiser] .
4.6.
[gedaagde] heeft de door [eiser] gestelde afspraak tussen hem en [gedaagde] over het overboeken van geld van China naar Nederland betwist. [gedaagde] heeft aangevoerd dat:
hij geen zakelijke relatie heeft met [gedaagde] ;
uit de overboekingen blijkt dat de bedragen eerst van [gedaagde] naar [eiser] zijn overgemaakt en dat [eiser] die bedragen daarna heeft overgemaakt op andere bankrekeningen in China en dat dit een andere volgorde is dan door [eiser] gesteld;
de door [naam 2] overgelegde verklaring dat de Chinese overheid een persoon verplicht om gelimiteerd overboekingen te doen niet past bij de verklaring hoe het is gegaan met de geldstromen en de reden waarom;
hij niets in zijn agenda heeft gevonden waaruit zou blijken dat hij een ‘meeting’ met [eiser] heeft gehad en dat niet vaststaat dat de foto’s die [eiser] heeft overgelegd zijn gemaakt op de door [eiser] gestelde data en dat gezien het verstrijken der jaren sinds 2015 een vergissing snel kan zijn gemaakt;
hij zijn eigen bankrekeningen gebruikt en niet die van anderen en hij uitdrukkelijk betwist de ubo te zijn van de SCB-rekening en dat dit ook niet uit de door [eiser] overgelegde stukken blijkt.
De eerste twee argumenten van [gedaagde]
4.7.
De rechtbank ziet niet in waarom het bestaan van een zakelijke relatie tussen [gedaagde] en [gedaagde] op zichzelf relevant is voor de beoordeling van de juistheid van de stelling van [eiser] dat [gedaagde] hem geholpen heeft geld uit China naar Nederland over te boeken. Maar hierna zal blijken dat naast het bestaan van een familieband ook een relatie bestaat tussen [gedaagde] en [gedaagde] in verband met de SCB-rekening.
Verder ziet de rechtbank niet hoe uit ‘de overboekingen’ blijkt dat de bedragen eerst van van [gedaagde] naar [eiser] zijn overgemaakt (en vervolgens weer naar de Chinese rekeningen en daarna naar Nederland). Dit blijkt in ieder geval niet uit het door [eiser] overgelegde bankafschrift. [gedaagde] heeft zelf geen afschrift van een overboeking van [gedaagde] naar [eiser] overgelegd.
Het derde argument van [gedaagde]
4.8.
De rechtbank begrijpt zonder nadere toelichting niet waarom ‘de verklaring van [naam 2] ’ niet strookt met de verklaring hoe het is gegaan met de geldstromen en de reden waarom. Die toelichting is door [gedaagde] niet gegeven. Kennelijk doelt [gedaagde] hier op de verklaring van [naam 2] en haar zus [naam 1] die door [eiser] bij akte als (onderdeel van) productie 15 in deze procedure is overgelegd en ook als productie 15 is overgelegd in de procedure tegen [gedaagde] . In die verklaring staat over de overboeking:

Money transfer 2015. In Spring 2015, [gedaagde] / [gedaagde] came back to the Netherlands and lived here for till August. During this period of time, [naam 2] and [gedaagde] / [gedaagde] practically came to the house of [naam 1] and [eiser][ [eiser] , rechtbank]
for dinner every day. One day at the dinner table, [eiser] told us that he needed to have some money transferred out of China to the Netherlands for business, but the full amount cannot be transferred because China hand annual ceiling for international transfer for every Chinese bank account. Knowing that [gedaagde] / [gedaagde] controlled a number of bank accounts under other people’s name, [eiser] asked whether [gedaagde] / [gedaagde] can help making the transfers. [gedaagde] / [gedaagde] immediately said that there would be no problem. Later [gedaagde] / [gedaagde] gave three bank accounts numbers (respectively in the name of [naam 4] , [naam 6] and [naam 5] to [eiser] . Agreed was that [eiser] would transfer the agreed amount in RMB in China, and [gedaagde] / [gedaagde] would transfer the equivalent amount in Euro from his Hong Kong bank account in name of [naam 3] (his uncle) to [eiser] ’s account in the Netherlands.
[naam 2] en haar zuster [naam 1] verklaren hier conform de stellingen van [eiser] .
Het vierde argument van [gedaagde]
4.9.
[gedaagde] heeft niet (specifiek) betwist in 2015 in Nederland te zijn geweest. Die stelling van [eiser] wordt ook ondersteund door een op naam van [gedaagde] gesteld ‘Electronic Ticket Receipt’ van Finnair over een vlucht van [gedaagde] op 27 april 2015 van Amsterdam naar [woonplaats 2] op 27 april 2015 en van [woonplaats 2] terug naar Amsterdam op 9 juni 2015 als onderdeel van productie 15 (productie 13 in de procedure tegen [gedaagde] ).
Het vijfde argument van [gedaagde]
4.10.
[eiser] stelt dat [gedaagde] de ‘ultimate beneficial owner’ (ubo) is van de SCB-rekening. Hij heeft dit onder meer onderbouwd met een schriftelijke opinie van [naam 7] , een Chinese advocaat. Deze bevestigt in zijn algemeenheid dat iemand (de ubo) in China een bankrekening kan openen die op naam van iemand anders staat, terwijl de ubo, van wie het telefoonnummer en/of handtekening bij de bank bekend zijn, feitelijke de controle over die bankrekening uitoefent. Verder heeft [eiser] gesteld dat het telefoonnummer van [gedaagde] ( [telefoonnummer] ) is gekoppeld aan de SCB-rekening en dat ook dit erop duidt dat [gedaagde] de ubo is die feitelijk de beschikking heeft over deze rekening omdat de banken in China naar het bij de bank opgegeven telefoonnummer een uniek code sturen die nodig is om een transactie te kunnen uitvoeren. [eiser] heeft zijn stelling onderbouwd met bankafschriften en e-mailverkeer tussen [gedaagde] en [naam 2] .
4.11.
Aan [gedaagde] kan worden nagegeven dat de rechtbank in de procedure tussen [gedaagde] en [eiser] niet heeft geoordeeld dat [gedaagde] de ubo is, maar hij heeft de stelling van [eiser] dat zijn telefoonnummer aan de SCB-rekening is gekoppeld niet betwist. Het nummer komt ook overeen met het nummer dat [gedaagde] in een eigen verklaring noemt als zijn telefoonnummer (zie productie 7 bij dagvaarding). Daarmee staat dit vast.
4.12.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de gestelde ubo-constructie verboden is in China. De rechtbank begrijpt daaruit dat de stelling van [eiser] op dit punt wel onjuist moet zijn omdat als het anders was dit zou impliceren dat [gedaagde] de Chinese wet overtreedt.
Het antwoord op de vraag of [gedaagde] inderdaad een ubo is – de rechtbank ziet zoals hierna zal blijken daar wel aanwijzingen voor – kan in het midden blijven. Waar het vooral om gaat is of [gedaagde] gebruik kon en heeft gemaakt (of laten maken) van rekeningen die op naam van een ander stonden om [eiser] te helpen bij het overboeken van geld vanuit China naar Nederland. De rechtbank is van oordeel dat inderdaad het geval was.
4.13.
[gedaagde] is alleen ingegaan op het door [eiser] overgelegde e-mailbericht
van [gedaagde] aan [naam 2] gedateerd van 8 mei 2015 (productie 15 bij akte [eiser] ). Daaruit blijkt volgens [gedaagde] niet dat hij de rekening van derden gebruikt. Ook heeft [eiser] bij het bericht geen context gegeven en kan daaruit ook overigens niet worden afgeleid dat [gedaagde] de ubo is van de SCB-rekening.
4.14.
De rechtbank citeert uit de (vertaalde) e-mail.

Drie rekeningen zijn de voornaamste rekeningen,
(…)
2. De rekening in Hong Kong van [gedaagde] [naam 3] . Wordt voornamelijk gebruikt om commissie op te ontvangen. Ik zal je volgende week een screenshot geven van de bij- en afschrijvingen.
(…)
Overboekingsschema bedrijf HSBC + [gedaagde] [naam 3] Standard Chartered 01.docx.
In de e-mail wordt ook een rekening genoemd die op naam staat van [naam 6] . Er staat:

3. In China gebruiken (we) [naam 6] , voor salaris etc. de hoofdrekening.
De rekening van [naam 6] :
Locatie [plaats] van het Chongging kantoor van de Industrial Bank
Rekeningnummer: [rekeningnummer 2]
[gedaagde] heeft niet betwist dat banken in China voor het verrichten van transacties codes naar mobiele nummers sturen zodat cliënten transacties kunnen verrichten. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat het telefoonnummer van [gedaagde] om die reden aan de SCB-rekening is gekoppeld. Als dat om een andere reden was dan had het op de weg van [gedaagde] gelegen dat nader toe te lichten. Dat heeft hij niet gedaan.
[eiser] heeft het e-mailbericht van 8 mei 2015 inderdaad van weinig context voorzien en uit de e-mail zelf kan strikt genomen niet worden afgeleid dat [gedaagde] in persoon de rekening gebruikt, maar in combinatie met de koppeling van het telefoonnummer van [gedaagde] aan de SCB-rekening kan dat wel.
4.15.
[eiser] heeft ter onderbouwing van zijn standpunt meer (e-mail)berichten tussen [gedaagde] en [naam 2] overgelegd. Daarin gaat het niet over de SCB-rekening, maar wel over de bankrekening op naam van [naam 6] en andere bankrekeningen. Hierop heeft [gedaagde] niet gereageerd en naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit deze e-mails dat [gedaagde] bankrekeningen van anderen gebruikte voor (eigen) financiële transacties. Sommige e-mails zijn gestuurd en ondertekend door ‘John Dee’. Niet in geschil is dat [gedaagde] (ook) die naam gebruikt. De rechtbank citeert hierna enkele passages uit de overgelegde stukken. De onderstrepingen zijn van de rechtbank.
In een e-mail van 29 maart 2013 (3:40 AM) van [gedaagde] aan [naam 2] staat:

I will be informed in the way of a short message if any activities take place on [naam 6] ’s bank account.Therefore once I get the money from you, I will let you know in time.
In een (vertaalde) berichtenwisseling tussen [gedaagde] en [naam 2] via WeChat op 15 mei 2015 staat onder meer:
“[ [gedaagde] ]:
Op mijn bankrekening in China van [naam 6]staat meer dan 30.000 en is de meer dan 30.000 die ik normaal gesproken zelf gebruik.
en in een bericht aan [naam 2] op 20 juli 2015:
“Income received accounts are scattered, some in cash, some at [naam 8] place (…) mostly are in the account of [naam 3] in Hong Kong. You can get into to the account to view but cannot make transfer.
en een e-mail van [gedaagde] aan [naam 2] van 30 maart 2012:

This is my often used bank account,
Industrial Bank [woonplaats 2] Liangiukou Branch
Account holder: [naam 4]
Card no: [rekeningnummer 3]
1.
Once a transfer comes the bank will notify me by a sms, and I shall timely give you an e-mail. No matter in euro or what, it is the same. Better inform the client to transfer in RMB.
2.
Client needs service, and they can ask for you, you quote and charge, if they do not have euro, the company will not involve the service on in Belgium.
Tussenconclusie:
4.16.
Gelet op wat hiervoor is overwogen staat als onvoldoende weersproken vast dat a) [eiser] en [gedaagde] een afspraak hebben gemaakt over het bieden van hulp door [gedaagde] aan [eiser] bij het overboeken van geld vanuit China naar Nederland en b) dat [gedaagde] (feitelijk) kon beschikken over bankrekeningen in China waaronder de SCB-rekening.
De overboekingen op 2, 7 en 9 juli 2015 vanaf de SCB-rekening zijn gedaan om de door [eiser] gewenste overboeking mogelijk te maken
4.17.
Hiervoor is geoordeeld dat uit de door [eiser] overgelegde stukken niet blijkt dat [gedaagde] eerst geld naar [eiser] heeft overgemaakt, voordat [eiser] geld naar de Chinese rekeningen overmaakte, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd. [gedaagde] heeft ook nog aangevoerd dat de data die [eiser] in de dagvaarding heeft genoemd als de data waarop hij in juli 2015 uit China gelden heeft ontvangen op zijn Nederlandse bankrekening niet overeenkomen met de data genoemd in het door [eiser] overgelegde bankafschrift.
Het is juist dat de overboekingsdata genoemd op het door [eiser] overgelegde afschrift van zijn bankrekening niet overeenkomen met de data waarop hij op zijn Nederlandse bankrekening bedragen heeft ontvangen die zijn overgemaakt van de SCB-rekening. De rechtbank gaat ervan uit dat dit komt door het tijdsverschil tussen China/Hong Kong en Nederland (6 uur). [eiser] heeft dit ook aangevoerd in de procedure tegen [gedaagde] (zie productie 6 bij dagvaarding, randnummer 22 (antwoordakte [eiser] ).
4.18.
Het eerste bedrag is volgens het afschrift op 2 juli 2015 kort voor middernacht naar de Chinese bankrekening van [naam 4] overgemaakt. Als vervolgens in de (vroege) ochtend van 3 juli 2015 vanuit Hongkong een bedrag naar Nederland wordt overgemaakt dan is het in Nederland nog 2 juli 2015. Zo kan ook de overboeking van 9 juli 2015 naar de rekening van [naam 6] worden verklaard. Deze is volgens het afschrift gedaan om 00:45 uur. Als dit bedrag kort daarna vanuit Hong Kong wordt overgeboekt naar Nederland dan is het in Nederland nog 8 juli 2015.
4.19.
Ook als het inderdaad in de door [gedaagde] genoemde volgorde zou zijn gegaan dan staat nog steeds vast dat het bedrag dat [eiser] naar de drie door [gedaagde] opgegeven Chinese rekeningen heeft overgemaakt (nagenoeg) overeenkomt met de bedragen die kort daarna vanuit de SCB-rekening naar [eiser] in Nederland zijn overgemaakt en dat [gedaagde] over de SCB-rekening kon beschikken. Gelet op deze vaststaande feiten in onderlinge samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] [eiser] in juli 2015 heeft geholpen met het overboeken van gelden van [eiser] naar Nederland en daarbij gebruik heeft gemaakt of laten maken van de SCB-rekening.
[gedaagde] heeft onrechtmatig gehandeld tegenover [eiser]
4.20.
Gelet op de mail van [gedaagde] aan mr. Verhoek van 28 september 2018 over het schikkingsvoorstel aan [naam 2] houdt de rechtbank het ervoor dat [gedaagde] heeft aangestuurd om een vordering tegen [eiser] in te stellen gegrond op de betalingen die in juli 2015 vanaf de SCB-rekeningen waren gedaan, terwijl hij wist dat die betalingen enkel plaatsvonden om de door [eiser] gewenste overboeking mogelijk te maken en van een geldlening van [gedaagde] aan [eiser] voor een gelijk bedrag geen sprake was.
Daarmee heeft [gedaagde] in strijd gehandeld met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt en dus onrechtmatig tegenover [eiser] gehandeld. De gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen. In het petitum staat bij de gevorderde verklaring voor recht ‘in naam van een ander’. Dat zou betekenen dat [gedaagde] een procedure voor een ander zou hebben gevoerd, terwijl het verwijt van [eiser] is dat [gedaagde] uit eigenbelang heeft aangezet tot het entameren van die procedure. De rechtbank zal daarom ‘in naam van een ander’ wijzigen in ‘op naam van een ander’. [gedaagde] is daarnaast gehouden de schade die [eiser] daardoor heeft geleden te vergoeden.
De schade van [eiser]
4.21.
[eiser] stelt voor een bedrag aan € 59.178,- aan schade te hebben geleden. Dit bedrag is samengesteld uit verschillende schadeposten. De rechtbank zal deze hierna afzonderlijk behandelen.
Advieskosten in China
4.21.1.
[eiser] stelt dat hij om zich in de door [gedaagde] via [gedaagde] (onrechtmatig) geïnitieerde procedure te kunnen verweren voor een bedrag van € 10.610,- in China aan advieskosten heeft moeten maken. Ter onderbouwing hiervan heeft [eiser] een brief van advocaat [naam 7] overgelegd, gedateerd 8 december 2020. [gedaagde] heeft betwist dat het voor [eiser] nodig was de in de brief van [naam 7] genoemde werkzaamheden uit te laten voeren en heeft ook betwist deze werkzaamheden tegen de genoemde bedragen zijn uitgevoerd.
4.21.2.
De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van [eiser] ligt de gestelde schade ten minste te onderbouwen met gespecificeerde, concrete facturen van advocaat [naam 7] en/of betaalbewijzen daarvan. Door dat niet te doen heeft [eiser] deze schade onvoldoende onderbouwd. De rechtbank zal dit deel van de gevorderde schadevergoeding afwijzen.
Juridische kosten in Nederland
4.21.3.
De door [eiser] gevorderde € 895,- aan betaald griffierecht zijn toewijsbaar. [eiser] heeft een door mr. Maarssen aan hem gerichte factuur betreffende het griffierecht in de procedure tegen [gedaagde] overgelegd en [eiser] heeft verklaard deze factuur te hebben betaald. [gedaagde] heeft dit niet weersproken.
4.21.4.
De overige kosten betreffen twee facturen van mr. Maarssen voor een totaalbedrag van € 10.170,11 (inclusief btw). De facturen zijn gericht aan [bedrijf] Dit is het bedrijf van [eiser] . [eiser] heeft toegelicht dat deze kosten door [bedrijf] zijn betaald. Dit levert zonder meer dus geen schade voor [eiser] zélf op. [eiser] heeft bij de mondelinge behandeling aangevoerd dat [bedrijf] de betaalde advocaatkosten via de rekening-courantverhouding aan hem zal doorbelasten. Hij heeft deze doorbelasting verder niet onderbouwd, terwijl [gedaagde] al bij conclusie van antwoord in conventie deze schadepost heeft betwist door erop te wijzen dat de advocaatkosten niet aan [eiser] , maar aan [bedrijf] zijn gefactureerd. Het had vervolgens op de weg van [eiser] gelegen te onderbouwen dat deze advocaatkosten uiteindelijk voor zijn rekening zijn gekomen. Dat heeft [eiser] niet gedaan en daarmee is zijn stelling dat hij € 10.170,11 aan advocaatkosten heeft moeten maken niet komen vast te staan. Dit deel van de gestelde in Nederland gemaakte juridische kosten komt daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
Reiskosten
4.21.5.
[eiser] heeft een bedrag van € 5.387,70 aan reiskosten gevorderd. Het gaat om de kosten van drie retourvluchten van Amsterdam naar Peking v.v. in 2017, 2018 en 2019. [eiser] heeft ter onderbouwing van deze schade gesteld dat hij gedwongen was in 2017 naar China af te reizen om bewijsmateriaal te verzamelen. Ter zitting heeft [eiser] toegelicht dat om afschriften van een Chinese bank te krijgen (om betalingsverkeer te kunnen bewijzen) men deze persoonlijk moet komen afhalen en dat hij de enige bevoegde rekeninghouder is.
Dat dit nodig zou zijn, is door [gedaagde] betwist. Ook heeft [gedaagde] aangevoerd dat het ticket uit 2017 is geboekt vóór de eerste sommatie van mr. Verhoek namens [gedaagde] € 50.600,- terug te betalen, dat het tweede ticket is geboekt voor een periode in de zomervakantie van 2018 waarbij er een maand tussen de datum van heen- en terugvlucht ligt (en, zo begrijpt de rechtbank, dit ticket ook om andere redenen is geboekt) en dat het derde ticket is geboekt toen de zaak tussen [gedaagde] van [eiser] al voor vonnis stond.
4.21.6.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd waarom het maken van de door hem gevorderde reiskosten in zodanig verband staan met het onrechtmatig handelen van [gedaagde] dat zij, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg daarvan aan [gedaagde] kunnen worden toegerekend. Dit deel van de gevorderde schadevergoeding zal de rechtbank dan ook afwijzen.
Niet-geïncasseerde proceskostenveroordeling
4.21.7.
[gedaagde] is in de door hem tegen [eiser] aanhangig gemaakte procedure voor een bedrag van € 4.117,- veroordeeld in de proceskosten. [eiser] stelt dat [gedaagde] wist dat in geval [gedaagde] de procedure tegen [eiser] zou verliezen een eventuele in Nederland uitgesproken proceskostenveroordeling nooit op [gedaagde] verhaald zou kunnen worden omdat kostenveroordelingen in China niet kunnen worden geëxecuteerd.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de omstandigheid dat er geen verdrag tussen Nederland en China bestaat om rechterlijke uitspraken over en weer te kunnen laten executeren er niet aan in de weg staat dat [eiser] in China tegen [gedaagde] een rechtszaak kan starten met als inzet betaling van het bedrag van € 4.117,- aan proceskostenveroordeling te verkrijgen en dat [gedaagde] niet kan worden verweten dat [gedaagde] kennelijk niet vrijwillig aan het vonnis voldoet.
4.21.8.
De rechtbank overweegt als volgt. Inzet van de procedure voor [eiser] is dat [gedaagde] hem schadeloos zal stellen voor de kosten die [eiser] heeft moeten maken in verband met de door [gedaagde] onrechtmatig via [gedaagde] geïnitieerde procedure in Nederland en overige schade. Tot de tegen [gedaagde] uitgesproken proceskostenveroordeling behoort een bedrag van € 895,- aan door [eiser] in die procedure betaald griffierecht. Dat deel van de vordering van [eiser] zal, zoals hiervoor is overwogen, al worden toegewezen. Het moet daarom in mindering worden gebracht op de gevorderde € 4.117,-. Anders zou [eiser] voor het door hem betaalde griffierecht twee keer schadeloos worden gesteld.
Het restant van € 3.222,- is een door de rechtbank forfaitair vastgesteld bedrag aan salaris advocaat. Hiervoor is geoordeeld dat niet is komen vaststaan dat [eiser] ook daadwerkelijk
zelfadvocaatkosten heeft moeten maken en dat de door hem in dat verband gevorderde kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank ziet niet in waarom € 3.222,- aan forfaitair vastgestelde advocaatkosten dan wel door [gedaagde] moeten worden vergoed. Dan zou [gedaagde] kosten moeten vergoeden waarvan niet vaststaat dat deze door [eiser] zijn gemaakt. Dat het om een forfaitair vastgesteld bedrag gaat – dus onafhankelijk van de omvang van de werkelijk gemaakte kosten – doet daar niet aan af.
Zouden de door [eiser] gevorderde advocaatkosten (€ 10.170,11) wél als door hem geleden schade komen vaststaan en worden toegewezen, dan zou [eiser] bij het daarnaast toegewezen krijgen van € 3.222,- méér vergoed krijgen dan hij daadwerkelijk aan schade heeft geleden. Uitgangspunt van het schadevergoedingsrecht is dat de benadeelde (zoveel mogelijk) wordt hersteld in zijn vermogenspositie die zou (hebben) bestaan als het schadeveroorzakende gebeurtenis wordt weggedacht. Ook om die reden zal de rechtbank dit deel van de door [eiser] gevorderde schadevergoeding afwijzen
Gederfde inkomsten
4.21.9.
[eiser] stelt dat hij door het onrechtmatig handelen van [gedaagde] feitelijk gedwongen is om tijd die hij normaal gesproken in [bedrijf] en haar cliënten zou hebben geïnvesteerd, nu heeft moeten besteden aan onderzoek en het voeren van verweer jegens [gedaagde] / [gedaagde] . [eiser] stelt dat hij met die procedure ongeveer 500 uur bezig is geweest. [eiser] begroot de schade op € 28.500,-- waarbij hij naar eigen zeggen is uitgegaan van een (sterk gematigd) uurtarief van € 57,--. [gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat [eiser] dit aantal uren aan de zaak tegen [gedaagde] heeft besteed.
4.21.10.
De rechtbank overweegt als volgt. Dat [eiser] minder tijd heeft kunnen besteden aan [bedrijf] , resulteert mogelijk in schade voor [bedrijf] , maar niet voor [eiser] zelf. Dat [bedrijf] hierdoor minder inkomsten heeft gehad leidt zonder nadere toelichting – die niet is gegeven – niet direct tot een inkomstenderving aan de kant van [eiser] .
Voor zover [eiser] door het noemen van een
uurtariefvan € 57,-- heeft bedoeld te stellen dat hij als gevolg van de zaak- [gedaagde] bij [bedrijf] minder uren in rekening heeft kunnen brengen had het op zijn weg gelegen die stelling nader (met stukken) te onderbouwen. Dat heeft hij niet gedaan, dus hieraan gaat de rechtbank voorbij.
Rente
4.22.
[eiser] vordert van [gedaagde] wettelijke handelsrente over de toe te kennen schadevergoeding. [gedaagde] is over de door hem te betalen schadevergoeding geen wettelijke handelsrente verschuldigd omdat geen sprake is van voldoening van een geldsom uit een handelsovereenkomst. De rechtbank zal wel de gewone wettelijke rente toewijzen.
Slotsom over de schade
4.23.
De slotsom is dat [gedaagde] zal worden veroordeeld om een bedrag van € 895,- aan schadevergoeding te betalen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf veertien dagen na deze uitspraak. Voor het overige zal de gevorderde schadevergoeding worden afgewezen..
Proceskosten, beslagkosten en nakosten
4.24.
Omdat [eiser] en [gedaagde] op punten over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zal de rechtbank de proceskosten compenseren in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt.
[gedaagde] zal worden veroordeeld in de kosten van de door [eiser] gelegde beslagen.
Deze worden begroot op € 304,- aan griffierecht, € 467,70 kosten gerechtsdeurwaarder en € 478,- aan salaris advocaat (1 punt conform liquidatietarief civiel, tarief I).
De nakosten zullen worden toegewezen zoals in het dictum vermeld.
in voorwaardelijke reconventie
Voorwaarde niet vervuld
4.25.
[gedaagde] vordert – samengevat – opheffing van het op 26 november 2020 door [eiser] ten laste van [gedaagde] gelegde beslag onder Notariskantoor [naam 9] , een verklaring voor recht dat [eiser] dit beslag onrechtmatig heeft gelegd en aansprakelijk is voor de door [gedaagde] hierdoor geleden en te lijden schade, veroordeling van [eiser] tot het betalen van een bedrag van € 7.864,09 als voorschot op de schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente, en met veroordeling van [eiser] in de proceskosten en de nakosten.
4.26.
[gedaagde] heeft deze eis in reconventie voorwaardelijk ingesteld. De gestelde voorwaarde is dat de vorderingen van [eiser] in conventie worden afgewezen. Aan die voorwaarde is niet voldaan, de vorderingen van [eiser] zijn immers deels toegewezen. Aan behandeling van de voorwaardelijk ingediende vordering wordt daarom niet toegekomen.
Proceskosten en nakosten
4.27.
[gedaagde] zal als in de ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in reconventie die door de rechtbank worden begroot op € 717,-- aan salaris advocaat (1,5 punt conform liquidatietarief civiel, tarief I). De nakosten zullen worden toegewezen en zijn meegenomen in de in conventie toegewezen nakosten.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [eiser] door willens en wetens een juridische procedure in Nederland te entameren op naam van een ander op basis van een non-existente geldvordering;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 895,- te vermeerderen met wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van voldoening;
5.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 1.249,70 aan beslagkosten, te vermeerderen met wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis tot de dag van voldoening;
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van [eiser] die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op € 255,- aan salaris advocaat, te vermeerderen onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis;
5.6.
verklaart de veroordelingen onder 5.2, 5.4 en 5.5 uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
5.8.
wijst de vorderingen af;
5.9.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, tot de datum van dit vonnis begroot op € 717,-- aan salaris advocaat;
5.10.
verklaart de veroordeling onder 5.9 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Boogers en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2022.