In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Venezolaanse verzoekster. De verzoekster had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor het verblijfsdoel 'familie en gezin', welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij vreesde voor uitzetting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster op 15 november 2018 Nederland visumvrij is binnengekomen en dat zij na het verstrijken van de vrije termijn asiel heeft aangevraagd. De aanvraag voor de verblijfsvergunning werd afgewezen omdat de verzoekster geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) had en verweerder geen aanleiding zag om haar vrij te stellen van dit vereiste. De voorzieningenrechter oordeelde dat er wel degelijk sprake was van een spoedeisend belang, aangezien de verzoekster verwijderbaar was en er een terugkeerbesluit tegen haar was uitgevaardigd.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit geschorst, waardoor de verzoekster de beslissing op haar bezwaar in Nederland mag afwachten. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoekster, vastgesteld op € 1.518,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.