ECLI:NL:RBDHA:2022:9449

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
AWB 21/5281
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met betrekking tot verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Venezolaanse verzoekster. De verzoekster had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor het verblijfsdoel 'familie en gezin', welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij vreesde voor uitzetting.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekster op 15 november 2018 Nederland visumvrij is binnengekomen en dat zij na het verstrijken van de vrije termijn asiel heeft aangevraagd. De aanvraag voor de verblijfsvergunning werd afgewezen omdat de verzoekster geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) had en verweerder geen aanleiding zag om haar vrij te stellen van dit vereiste. De voorzieningenrechter oordeelde dat er wel degelijk sprake was van een spoedeisend belang, aangezien de verzoekster verwijderbaar was en er een terugkeerbesluit tegen haar was uitgevaardigd.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen en het bestreden besluit geschorst, waardoor de verzoekster de beslissing op haar bezwaar in Nederland mag afwachten. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de verzoekster, vastgesteld op € 1.518,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 21/5281

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 januari 2022 in de zaak tussen

[verzoekster] , geboren op [1979] , van Venezolaanse nationaliteit, verzoekster
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Dorgelo),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 9 augustus 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster van 11 mei 2021 tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’ afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via Skype voor business op 13 januari 2022. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verzoekster verzocht het ingevulde formulier voor de vrijstelling van griffierecht toe te sturen. Verzoekster heeft deze stukken op 14 januari 2022 ingediend. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Verzoekster heeft verzocht om vrijstelling van griffierecht. Verzoekster heeft voldoende aangetoond dat zij aan de voorwaarden voor deze vrijstelling voldoet. De voorzieningenrechter stelt verzoekster daarom vrij van de betaling tot griffierecht.
Verzoekster is op 15 november 2018 Nederland visumvrij ingereisd. Verzoekster is na het verstrijken van de vrije termijn in Nederland gebleven en heeft op 25 januari 2019 asiel aangevraagd. Deze aanvraag is op 2 maart 2021 afgewezen. Verzoekster stelt dat zij vanaf oktober 2020 een relatie heeft met referent. Verzoekster heeft op 11 mei 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met als doel ‘verblijf als familie of gezinslid bij [referent] ’. Referent heeft de Nederlandse nationaliteit.
Verweerder heeft - kort samengevat - de aanvraag van verzoekster afgewezen, omdat zij geen geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft. Verweerder ziet geen aanleiding om verzoekster vrij te stellen van het mvv-vereiste. Uitzetting van verzoekster is volgens verweerder niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. Verzoekster heeft niet aangetoond dat zij een duurzame exclusieve relatie heeft met referent. [1] Verweerder neemt daarom geen familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM aan tussen verzoekster en referent. Ook als verweerder wel gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen verzoekster en referent aanneemt leidt dit niet tot vergunningverlening. De belangenafweging valt namelijk in het nadeel van verzoekster uit. Ook ziet verweerder geen aanleiding voor toepassing van de hardheidclausule.
4. Verweerder heeft zich in het verweerschrift van 7 januari 2022 op het standpunt gesteld dat het spoedeisend belang ontbreekt omdat er geen concrete uitzettingsdatum bekend is.
5. De voorzieningenrechter volgt dit standpunt van verweerder niet. Het feit dat verzoekster verwijderbaar is, brengt naar het oordeel van de voorzieningenrechter reeds mee dat er sprake is van een spoedeisend belang. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat tegen verzoekster een terugkeerbesluit is uitgevaardigd, dat nog steeds geldt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het spoedeisend belang gegeven met de vaststelling dat uitzetting dreigt voordat op het bezwaar zal zijn beslist.
6. Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat het bezwaar- en verzoekschrift van verzoekster inhoudelijk onweersproken is gebleven. Verweerder heeft niet gereageerd op de argumenten uit het verzoekschrift en is ook niet op de zitting verschenen om een standpunt toe te lichten. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat het belang van verzoekster om de bezwaarprocedure in Nederland te kunnen afwachten zwaarder weegt dan het belang van verweerder.
7. De voorzieningenrechter wijst om die reden het verzoek om een voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit. Dit betekent dat verzoekster de beslissing op haar bezwaar hier in Nederland mag afwachten.
8. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder verder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. De voorzieningenrechter stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • schorst het bestreden besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier. De beslissing is uitgesproken op 25 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De voorzieningenrechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 3.14, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), artikel 3.17 van het Vn en paragraaf B7/3.1.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).