ECLI:NL:RBDHA:2022:9445

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
NL21.15405
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 januari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van een vreemdeling. De verzoeker had eerder een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek, welke was afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Na verschillende rechtsprocedures, waaronder een beroep en hoger beroep, was de zaak opnieuw aan de rechter voorgelegd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van het griffierecht en heeft deze vrijstelling verleend. Echter, omdat er inmiddels een uitspraak was gedaan in de bodemzaak, was een voorlopige voorziening niet meer nodig. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd dan ook afgewezen. De voorzieningenrechter heeft verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 759,-, voor de rechtsbijstand die verzoeker had ontvangen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.15405
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. D.W.M. van Erp), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Procesverloop

In het besluit van 13 februari 2018 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om hem uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
Verweerder heeft het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit in het besluit van 27 februari 2019 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft verzoeker beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep van verzoeker in de uitspraak van 28 augustus 2019 ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft het door verzoeker ingestelde hoger beroep gegrond verklaard en het besluit van 27 februari 2019 vernietigd.
Verweerder heeft op 4 juni 2020 opnieuw op het bezwaarschrift beslist en het bezwaar ongegrond verklaard. verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de uitspraak van 28 december 2020 het beroep van verzoeker gegrond verklaard en het besluit van 4 juni 2020 vernietigd.
Bij besluit van 28 september 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder opnieuw op het bezwaar van verzoeker beslist en het bezwaar ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek, tezamen met de zaak NL21.15402, op 15 december 2021 op zitting behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J. Laban. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verzoeker heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. Verzoeker heeft voldoende aangetoond dat hij voldoet aan de voorwaarde voor deze vrijstelling. De rechtbank verleent verzoeker daarom vrijstelling van de betaling van griffierecht.
2. Bij uitspraak van vandaag, zaaknummer NL21.15402, heeft de rechtbank uitspraak gedaan op het beroep. Een voorlopige voorziening is daarom niet meer nodig. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.
3. Gelet op de uitkomst van de bodemzaak veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder wel in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1). Verzoeker is weliswaar ook ter zitting verschenen, maar voor de behandeling ter zitting is al een punt toegekend in de bodemzaak.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 759,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
18 januari 2022
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. G.P. Loman R.G.A. Beijen
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.