ECLI:NL:RBDHA:2022:9438

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2022
Publicatiedatum
17 september 2022
Zaaknummer
21/7224
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit rijgeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 15 september 2022, met zaaknummer SGR 21/7224, wordt het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 10 november 2021 beoordeeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 3 juli 2021, waarin hem een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid was opgelegd en hem werd verboden om te rijden. De rechtbank oordeelt dat eiser niet kan aantonen dat hij tijdig een bezwaarschrift heeft ingediend, aangezien hij dit pas op 26 oktober 2021 deed, terwijl de bezwaartermijn op 14 augustus 2021 eindigde. Eiser heeft niet kunnen bewijzen dat er bijzondere omstandigheden waren die hem in staat zouden stellen om buiten de termijn bezwaar te maken, zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Tijdens de zitting op 1 september 2022 was eiser aanwezig, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. S.J.H. van de Ark. Eiser heeft aangegeven dat hij zo snel mogelijk weer wil kunnen rijden, maar de rechtbank benadrukt dat de enige kwestie in deze procedure is of het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank concludeert dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het beroep van eiser ongegrond is. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7224

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 september 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen(verweerder)
(gemachtigde: mr. S.J.H. van de Ark).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 10 november 2021 op het bezwaar van eiser tegen het besluit van 3 juli 2021.
Met het bestreden besluit is dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard vanwege overschrijding van de bezwaartermijn.
De rechtbank heeft het beroep op 1 september 2022 op zitting behandeld. Eiser was aanwezig. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Oordeel van de rechtbank
1. Niet in geschil is dat eiser niet kan aantonen dat hij tijdig, dat wil zeggen binnen zes weken na de bekendmaking van het besluit van 3 juli 2021, een bezwaarschrift tegen dat besluit heeft ingediend. [1]
2.1.
Verweerder heeft eiser bij het besluit van 3 juli 2021 een onderzoek naar de rijgeschiktheid opgelegd en bepaald dat eiser voorlopig niet meer mag rijden. Bij dit besluit is eiser een factuur opleggingskosten, die eiser uiterlijk 7 augustus 2021 moet betalen, toegestuurd.
2.2.
Bij brief van 7 juli 2021 heeft verweerder aan eiser een ontvangstbevestiging van de door eiser verrichte betaling van opleggingskosten onderzoek toegezonden. Met deze betaling door eiser staat vast dat eiser het (niet-aangetekend verzonden) besluit van 3 juli 2021 heeft ontvangen in de periode van voor 7 juli 2021.
2.3.
Verweerder heeft een bezwaarschrift van eiser op 26 oktober 2021 ontvangen en de ontvangst daarvan aan eiser bevestigd bij brief van 28 oktober 2021.
2.4.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat van bijzondere omstandigheden, als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb, sprake is op grond waarvan geoordeeld kan worden dat hij niet in verzuim is geweest.
3.1.
Eiser heeft aangegeven dat hij zo snel als mogelijk weer auto wil kunnen rijden. Op de zitting heeft verweerder toegelicht wat eiser moet doen om opnieuw te kunnen beschikken over een geldig rijbewijs nu dat bij besluit van 10 november 2021 ongeldig is verklaard. Eiser verklaarde wel bereid te zijn zich medisch te laten onderzoeken, maar blijft het oneens over de wijze waarop bij verweerder het vermoeden is ontstaan dat hij mogelijk rijongeschikt is. Hij vindt dat de manier waarop de politie hem heeft staande gehouden niet deugde en onfatsoenlijk was en de uitslag van de speekseltest en het bloedonderzoek niet betrouwbaar. Hij vindt dat hem dat in de toekomst niet nogmaals mag overkomen.
3.2.
Deze argumenten moet de rechtbank buiten beschouwing laten omdat in dit beroep alleen aan de orde is of verweerder het bezwaar van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Toch zal de rechtbank, maar dan geheel ten overvloede de argumenten van eiser kort bespreken. Zij overweegt dat er voor verweerder voldoende informatie over eiser was voor het vermoeden van rijongeschikt bij eiser. Voor het opheffen van de ongeldigheid van zijn rijbewijs zal eiser alsnog moeten meewerken aan het door verweerder opgelegde onderzoek.
Conclusie
4. Verweerder heeft het bezwaar tegen het besluit van 3 juli 2021 terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is ongegrond.
5. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank
-verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Roks, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikelen 6:7, 6:8, lid 1, en 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Uitgaande van de datum van de verzending van het besluit van 3 juli 2021, liep de bezwaartermijn tot en met 14 augustus 2022.