ECLI:NL:RBDHA:2022:9419
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige [minderjarige]. Het verzoek is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden, die stelde dat het gezag van de moeder beëindigd moest worden vanwege de ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige]. De rechtbank heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder het verzoekschrift en de brief van de pleegouders. Tijdens de zitting op 28 juli 2022 zijn de pleegouders niet verschenen, maar de moeder en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling waren aanwezig.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [minderjarige] sinds 2018 bij de pleegouders woont en dat er een positieve ontwikkeling is waar te nemen. De moeder heeft regelmatig contact met [minderjarige] en er zijn plannen voor uitbreiding van de omgang. De Raad heeft betoogd dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen, maar de rechtbank oordeelt dat er geen ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige] meer is. De moeder werkt mee aan de hulpverlening en er zijn geen aanwijzingen dat zij haar gezag misbruikt.
De kinderrechter concludeert dat het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder niet noodzakelijk is voor de duidelijkheid over het toekomstperspectief van [minderjarige]. De rechtbank wijst het verzoek van de Raad af, waarbij wordt benadrukt dat de moeder haar rol als ouder kan blijven vervullen, ook al is [minderjarige] geplaatst bij de pleegouders. De beschikking is openbaar uitgesproken en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 16 september 2022. Hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.