ECLI:NL:RBDHA:2022:9419

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2022
Publicatiedatum
16 september 2022
Zaaknummer
C/09/630508 / FA RK 22-3613
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over de minderjarige [minderjarige]. Het verzoek is ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden, die stelde dat het gezag van de moeder beëindigd moest worden vanwege de ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige]. De rechtbank heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder het verzoekschrift en de brief van de pleegouders. Tijdens de zitting op 28 juli 2022 zijn de pleegouders niet verschenen, maar de moeder en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling waren aanwezig.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [minderjarige] sinds 2018 bij de pleegouders woont en dat er een positieve ontwikkeling is waar te nemen. De moeder heeft regelmatig contact met [minderjarige] en er zijn plannen voor uitbreiding van de omgang. De Raad heeft betoogd dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen, maar de rechtbank oordeelt dat er geen ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige] meer is. De moeder werkt mee aan de hulpverlening en er zijn geen aanwijzingen dat zij haar gezag misbruikt.

De kinderrechter concludeert dat het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder niet noodzakelijk is voor de duidelijkheid over het toekomstperspectief van [minderjarige]. De rechtbank wijst het verzoek van de Raad af, waarbij wordt benadrukt dat de moeder haar rol als ouder kan blijven vervullen, ook al is [minderjarige] geplaatst bij de pleegouders. De beschikking is openbaar uitgesproken en de schriftelijke uitwerking is vastgesteld op 16 september 2022. Hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/630508 / FA RK 22-3613
Datum uitspraak: 29 juli 2022

Beschikking van de enkelvoudige

Afwijzing verzoek tot beëindiging ouderlijk gezag

in de zaak naar aanleiding van het op 8 juni 2022 ingekomen verzoek van:

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,hierna te noemen: de Raad,

betreffende:

[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2014 te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

[pleegouders] ,hierna te noemen: de pleegouders,

wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Het procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift met bijlagen;
- de brief van de pleegouders, d.d. 19 juli 2022.
Op 28 juli 2022 heeft de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Daarbij zijn verschenen:
- de heer [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
- mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
- de moeder.
De pleegouders zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

Feiten

- [minderjarige] is erkend door de heer [de man] (hierna: de vader).
- De moeder is belast met het ouderlijk gezag.
- [minderjarige] verblijft feitelijk in een pleeggezin.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 8 maart 2022 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 12 maart 2022 tot 12 september 2022, alsmede voor dezelfde duur de machtiging verleend om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.

Verzoek en verweer

De Raad verzoekt het gezag van de moeder over [minderjarige] te beëindigen en de gecertificeerde instelling te benoemen tot voogdes over [minderjarige] .
De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. [minderjarige] heeft al veel meegemaakt in zijn leven. Tijdens de relatie van de ouders was er sprake van huiselijk geweld. De moeder heeft daarom in 2017 met [minderjarige] in een vrouwenopvang gezeten. In juli 2017 is [minderjarige] vrijwillig in het huidige pleeggezin geplaatst. Hij is begin 2018 voor korte periode teruggegaan bij de moeder, maar daar bleek de situatie nog onvoldoende stabiel en veilig. [minderjarige] is daarom weer teruggeplaatst in het pleeggezin. In het pleeggezin heeft [minderjarige] samen met de pleegouders hard gewerkt en positieve stappen gezet, zowel op sociaal-emotioneel gebied als op cognitief gebied. De pleegouders en [X] zien echter wel dat het gevonden evenwicht wankel is. Een voorbeeld is de vader die in december 2021 weer contact zocht met [minderjarige] en [minderjarige] heeft daarna een terugval in gedrag laten zien. De pleegouders weten op zulke momenten de juiste hulp te vinden, maar zien dat [minderjarige] nog erg kwetsbaar is en snel emotioneel ontregeld raakt. Er wordt binnen de huidige ondertoezichtstelling niet meer gewerkt aan thuisplaatsing bij de moeder, omdat de betrokkenen het erover eens zijn dat het opvoedperspectief bij de pleegouders ligt. De Raad meent wel dat verplichte hulpverlening nog noodzakelijk is. Er moet structurele duidelijkheid komen over het opvoedperspectief van [minderjarige] . Hoewel de moeder nu uitspreekt achter de plaatsing te staan, is dat in het verleden anders geweest. Uiteindelijk moet toegewerkt worden naar pleegoudervoogdij, omdat dit volgens de Raad het meest aansluit bij de situatie. Op dit moment is dat echter niet aan de orde, omdat er nog gekeken moet worden naar de uitbreiding van de omgang met de moeder en het contactherstel met de vader. De Raad meent dat de ondersteuning van de gecertificeerde instelling – als professionele en neutrale partij – daarbij aangewezen is. De Raad wil benadrukken dat het beëindigen van het gezag niets verandert voor de moeder in haar rol als ouder van [minderjarige] . De pleegouders en de moeder hebben goed contact met elkaar. De Raad heeft er dan ook alle vertrouwen in dat het hen lukt om de band tussen [minderjarige] en de moeder sterk te houden.
De gecertificeerde instelling staat niet achter het verzoek van de Raad. De gecertificeerde instelling meent dat niet aan de gronden van een gezagsbeëindiging is voldaan. Het beëindigen van het gezag van de moeder is ook niet nodig om duidelijkheid te krijgen over het opvoedperspectief van [minderjarige] . Het opvoedperspectief ligt bij de pleegouders. Volgens de gecertificeerde instelling ligt de onzekerheid van de pleegouders ten grondslag aan het onderzoek naar de gezagsbeëindigende maatregel. Het afsluiten van de ondertoezichtstelling en de overheveling van de hulpverlening naar het vrijwillig kader brengt – logischerwijs – onzekerheid met zich mee. De pleegouders zijn bang dat de moeder zich bedenkt als de ondertoezichtstelling wordt afgesloten. De gecertificeerde instelling heeft echter geen reden om dat te denken. De moeder werkt overal aan mee en is goed bereikbaar. De gecertificeerde instelling meent dat de ondertoezichtstelling beëindigd kan worden en dat de hulpverlening overgeheveld kan worden naar het vrijwillig kader. Er is geen sprake meer van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] . Hij heeft een stabiele opvoedomgeving. Daarnaast is de speltherapie van [minderjarige] aan het afronden. De omgang met de moeder wordt binnenkort uitgebreid. Vanaf augustus gaat [minderjarige] een keer in de acht weken een nachtje bij de moeder slapen. Met de vader heeft [minderjarige] op dit moment geen contact. De vader is alweer enige maanden uit beeld. De gecertificeerde instelling verwacht niet dat hier snel verandering in gaat komen. De moeder en de pleegmoeder hebben goed contact en kunnen elkaar aanspreken op dingen. Daarnaast hebben de pleegouders goed contact met pleegzorg. De rol van de jeugdbeschermer is vooral die van mediator, en de gecertificeerde instelling meent dat haar betrokkenheid niet langer noodzakelijk is.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het verzochte. Daartoe heeft zij aangevoerd dat er geen noodzaak is om haar gezag te beëindigen. Zij werkt al jaren mee aan de hulpverlening. In het verleden heeft zij wel de wens uitgesproken dat [minderjarige] weer bij haar kwam wonen maar zij heeft dit losgelaten. Voor [minderjarige] is er geen onduidelijkheid over waar hij gaat opgroeien. Hij weet dat hij bij de pleegouders blijft wonen. De moeder heeft één keer in de vier weken contact met [minderjarige] . Dit verloopt goed. In augustus komt [minderjarige] ook een nachtje bij de moeder thuis logeren. Hier kijkt de moeder erg naar uit.
Blijkens de brief van 19 juli 2022 stemmen de pleegouders in met het verzochte. De pleegouders geven aan behoefte te hebben aan een regievoerder, die hen ondersteunt bij het regelen van de omgang tussen [minderjarige] en de ouders. Hoewel de samenwerking met de moeder goed verloopt, is gedwongen hulpverlening noodzakelijk om de hulpverlening voor [minderjarige] in goede banen te leiden. Bovenal dient er voor [minderjarige] duidelijkheid te komen waar hij blijft wonen.

Beoordeling

De kinderrechter overweegt dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
De kinderrechter overweegt allereerst dat gezien hetgeen van de kant van de gecertificeerde instelling naar voren is gebracht, niet langer sprake is van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [minderjarige] . [minderjarige] heeft een belast verleden. De zorgen om [minderjarige] waren groot, omdat hij een forse ontwikkelingsachterstand had en de thuissituatie onvoldoende stabiel en veilig voor hem was. Hij heeft hierdoor een bovengemiddelde opvoedbehoefte en heeft baat bij structuur en duidelijkheid. [minderjarige] woont inmiddels al geruime tijd – te weten sinds 2018 – bij de pleegouders. Binnen het pleeggezin ontwikkelt hij zich goed. De moeder en [minderjarige] hebben eens in de vier weken omgang met elkaar en er wordt toegewerkt naar een nachtje slapen. Dit verloopt ook goed. De moeder stemt in met het verblijf van [minderjarige] bij de pleegouders en is volgens de jeugdbeschermer betrouwbaar in haar afspraken. Vanuit haar moederhart wil zij [minderjarige] het liefst bij zich hebben maar zij weet dat dat niet mogelijk is en zij belast hem hier niet mee. De gecertificeerde instelling heeft ter zitting verklaard niet te verwachten dat de moeder het opgroeien van [minderjarige] in het pleeggezin in de toekomst ter discussie zal stellen, nu de moeder het belang van [minderjarige] altijd voorop heeft gesteld. Verder is gesteld noch gebleken dat er problemen in de uitoefening van het gezag over [minderjarige] zijn. De moeder werkt mee met de hulpverlening. Er bestaat op dit moment dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat de moeder de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] niet op eenzelfde wijze – op afstand – kan blijven uitoefenen. Dat de gezagsbeëindiging van de moeder [minderjarige] meer duidelijkheid geeft over zijn verblijf in het pleeggezin is ook niet gebleken. Alle betrokkenen zijn het erover eens dat [minderjarige] bij de pleegouders opgroeit. Naar het oordeel van de rechtbank is gezagsbeëindiging dan ook niet noodzakelijk om de gewenste duidelijkheid omtrent het toekomstperspectief van [minderjarige] te bewerkstelligen.
De kinderrechter oordeelt voorts dat onvoldoende is gesteld en onderbouwd dat en waarom de hulpverlening niet in een vrijwillig kader mogelijk zou zijn, nu blijkt dat de moeder zich inzet voor de hulpverlening en instemt met de voortzetting van de plaatsing bij de pleegouders. Soms doen zich situaties voor waarin de pleegouders het fijn vinden om terug te kunnen vallen op de jeugdbeschermer, maar uit de stukken en het behandelde ter zitting blijkt dat de samenwerking tussen de moeder en de pleegouders voor het overgrote deel soepel verloopt. Volgens de jeugdbeschermer ervaren de pleegouders onzekerheid bij de overgang naar het vrijwillig kader, die feitelijk onnodig is. Ook als contact met de vader in de toekomst een rol gaat spelen, kan het vrijwillig kader hulp bieden.
De kinderrechter kan evenmin vaststellen dat de moeder haar gezag misbruikt. De Raad heeft niet onderbouwd dat de moeder haar medewerking niet verleend ten aanzien van gezagsbeslissingen. Van misbruik van het gezag door de moeder is dus ook geen sprake. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder dient te worden afgewezen.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
wijst af het verzoek van de Raad tot beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.F. Mewe, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Dreef als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2022.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 16 september 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.