ECLI:NL:RBDHA:2022:94

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2022
Publicatiedatum
11 januari 2022
Zaaknummer
AWB 21/2105
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 januari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, een persoon die een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier met als doel 'arbeid als zelfstandige' had ingediend, kreeg te maken met een afwijzing van deze aanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het primaire besluit, dat op 29 maart 2021 werd genomen, leidde tot een bezwaar dat op 18 mei 2021 niet-ontvankelijk werd verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser het griffierecht, dat op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Awb verschuldigd is, niet tijdig heeft betaald. De griffier had eiser op 24 april 2021 een nota gestuurd en een herinnering op 23 mei 2021, maar het griffierecht is niet binnen de gestelde termijnen voldaan. Eiser heeft geen verschoonbare reden opgegeven voor het niet tijdig betalen van het griffierecht.

Hierdoor heeft de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van de zaak. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. K. M. de Jager en openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 21/2105
V-nummer: [Nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning regulier met als doel ‘arbeid als zelfstandige’ afgewezen.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 18 mei 2021 (het bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

Iemand die beroep instelt, moet op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Awb griffierecht betalen. De griffier stelt op grond van artikel 8:41, vierde en vijfde lid, van de Awb een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Dit betekent dat het hele bedrag binnen die termijn moet zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dat het binnen die termijn moet zijn betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig wordt betaald, verklaart de rechtbank het beroep op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet tijdig betalen van het griffierecht verschoonbaar is.
De griffier heeft op 24 april 2021 een nota verstuurd aan het adres van eiser, waarmee eiser in de gelegenheid is gesteld het griffierecht binnen vier weken na dagtekening van die brief te betalen. Het griffierecht is niet binnen deze termijn betaald.
Bij aangetekende brief van 23 mei 2021 is aan eiser een herinnering tot betaling van het griffierecht verstuurd. Hiermee is eiser opnieuw in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken het griffierecht te betalen.
De rechtbank heeft het griffierecht niet binnen de voornoemde termijn ontvangen. Eiser heeft geen verschoonbare reden gegeven voor dit verzuim.
Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. De rechtbank komt hierdoor niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van het beroep.
Voor een proceskostenveroordeling is bij deze uitkomst geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan
binnenzes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.