ECLI:NL:RBDHA:2022:9367

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2022
Publicatiedatum
16 september 2022
Zaaknummer
SGR 21/1192
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen bestuurlijke boete opgelegd door het CAK

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 augustus 2022 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen het Centraal Administratiekantoor (CAK) inzake de niet-ontvankelijkheid van zijn bezwaar tegen een bestuurlijke boete. De boete van € 410,49 was opgelegd op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw) omdat eiser niet tijdig een zorgverzekering had afgesloten. Eiser had bezwaar gemaakt tegen deze boete, maar het CAK verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend.

Eiser voerde aan dat hij in detentie zat en daardoor niet in staat was om zijn post te regelen, wat leidde tot de termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelde echter dat het de verantwoordelijkheid van eiser was om ervoor te zorgen dat zijn post op een tijdige manier werd behandeld, ook al was hij in detentie. De rechtbank benadrukte dat eiser, ondanks zijn omstandigheden, geen adequate maatregelen had genomen om ervoor te zorgen dat hij op de hoogte bleef van belangrijke informatie, zoals het primaire besluit van het CAK.

De rechtbank concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verontschuldigbaar was en dat het CAK het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard. Eiser kreeg geen gelijk en het beroep werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/1192

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het Centraal Administratiekantoor, het CAK

(gemachtigde: mr. J.M. Nijman).

Procesverloop

In het besluit van 23 maart 2020 (primair besluit) heeft het CAK op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) aan eiser een bestuurlijke boete opgelegd van € 410,49.
In het besluit van 31 december 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.1.
In de brief van 16 december 2019 heeft het CAK eiser gemaand om binnen drie maanden een zorgverzekering als bedoeld in de Zvw af te sluiten. Omdat eiser dat niet had gedaan, heeft het CAK aan eiser in het primaire besluit een boete opgelegd.
1.2.
Het CAK heeft het bezwaar van eiser tegen de boete niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar niet tijdig is ingediend. De rechtbank beoordeelt of het CAK het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank beoordeelt dus niet of het CAK eiser terecht een boete heeft opgelegd of niet.
Wat vinden eiser en het CAK in beroep?
2. Eiser voert aan dat hij in de periode van 10 februari 2020 tot en met 8 mei 2020 in detentie heeft gezeten. Hierdoor kon hij bepaalde zaken zelf niet regelen en was hij afhankelijk van derden. De eigenaresse van het adres waarop eiser stond ingeschreven verbleef zelf lange tijd in het buitenland, waardoor er geen zicht was op zijn post. In de penitentiaire inrichting waar hij verbleef was aan hem medegedeeld dat hij was verzekerd bij VGZ. Het CAK heeft geen rekening gehouden met onvoorziene situaties.
3. Het CAK betoogt dat de aanmaning en het primaire besluit zijn verzonden naar het adres waarop eiser in de Basisregistratie Personen (Brp) stond ingeschreven. Het is de verantwoordelijkheid van eiser om te zorgen voor een goede adresregistratie. Als eiser door zijn detentie niet op tijd zijn post kon behandelen, had hij iemand moeten vragen dat voor hem te doen.
Wat oordeelt de rechtbank?
4. Het CAK heeft het primaire besluit verzonden naar het adres waarop eiser op dat moment in de Brp stond ingeschreven. Niet in geschil is dat het primaire besluit op dat adres is ontvangen en dat het eiser zijn bezwaar niet op tijd heeft ingediend.
5. Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, moet het CAK het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verontschuldigbaar is. Dan laat het CAK op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
6. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken [1] is het aan eiser om bij langdurige afwezigheid, zoals bijvoorbeeld detentie, passende en toereikende maatregelen te treffen voor de verzorging van de post, waardoor hij of een door hem aangewezen persoon op tijd kennis neemt van relevantie informatie, zoals het hier aan de orde zijnde primaire besluit. Niet gebleken is dat eiser niet in staat was om ervoor te zorgen dat de voor hem bestemde post op een tijdige en juiste wijze werd verzorgd. Dat de eigenaresse van het adres waarop eiser stond ingeschreven gedurende lange tijd in het buitenland verbleef, komt voor eisers rekening en risico. Dan had hij ervoor moeten zorgen dat iemand anders zijn post voor hem zou waarnemen, dan wel had hij moeten zorgen voor een juiste inschrijving in de Brp. De verantwoordelijkheid hiervoor rust primair bij eiser. Dat eiser in detentie zat en hij afhankelijk was van derden, leidt dus niet tot een ander oordeel. Nu eiser niet de nodige maatregelen heeft genomen om (tijdig) kennis te kunnen nemen van het primaire besluit, is geen sprake van een verontschuldigbare termijnoverschrijding
Conclusie en gevolgen
7. Verweerder heeft het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Eiser krijgt geen gelijk. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt het griffierecht niet terug.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.De Centrale Raad van Beroep. Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 9 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2437 en 20 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1862.