ECLI:NL:RBDHA:2022:9342

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2022
Publicatiedatum
15 september 2022
Zaaknummer
NL22.108
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 januari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Marokkaanse nationaliteit. De eiser was op 3 januari 2022 door de politie aangehouden en kreeg vervolgens de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 10 januari 2022 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en was er een tolk aanwezig die Arabisch (Marokkaans) sprak. Eiser stelde dat hij tijdens zijn aanhouding in het Duits was verhoord, een taal die hij onvoldoende beheerst, en dat er geen tolk aanwezig was tijdens het verhoor en de gehoor voor inbewaringstelling. De rechtbank oordeelde dat de afwezigheid van een tolk niet tot onrechtmatigheid van de maatregel leidde, omdat er in het vreemdelingenrechtelijke traject wel degelijk gebruik was gemaakt van een tolk. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet waren betwist door eiser en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.108
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [v-nummer]

(gemachtigde: mr. R.W. Koevoets), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: R. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 3 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden 10 januari 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen K. Ajdid. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [1980] .
Tolk
2. Eiser stelt dat de politie hem tijdens zijn aanhouding in de Duitse taal heeft verhoord, terwijl eiser deze taal onvoldoende beheerst. Daarnaast was er tijdens het verhoor bij de ophouding en het gehoor voor inbewaringstelling geen tolk aanwezig. De aanwezigheid van een tolk in de juiste taal is essentieel tijdens het gehoor voor inbewaringstelling, de afwezigheid is daarom fataal en zal dus moeten leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring.
3. De rechtbank stelt vast dat op 3 januari 2022 de volgende gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. Om 15.30 uur is eiser op strafrechtelijke titel als verdachte aangehouden. Blijkens het proces-verbaal van aanhouding hebben de verbalisanten toen in het Duits met
eiser gecommuniceerd. Om 17.46 uur is eiser heengezonden en is hij direct opgehouden op vreemdelingrechtelijke titel. Blijkens het proces-verbaal van verhoor is eiser om 18.18 uur verhoord met bijstand van een telefonisch tolk in het Arabisch (Marokkaans). Blijkens het proces-verbaal van gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling is eiser vervolgens om
19.3
uur gehoord, wederom met bijstand van een telefonische tolk in het Arabisch (Marokkaans).
4. De rechtbank mag als bewaringsrechter niet oordelen over aspecten die raken aan het strafrechtelijke traject dat direct vooraf is gegaan aan het vreemdelingrechtelijke traject. Uit het dossier blijkt dat tijdens de aanhouding in het kader van het strafrecht de verbalisanten in het Duits met eiser hebben gecommuniceerd. Dit is dus geweest op een moment waarover de rechtbank als bewaringsrechter niet mag oordelen. Op dit punt faalt de beroepsgrond.
In het vreemdelingrechtelijke traject heeft eiser twee keer met de vreemdelingenpolitie gesproken. Blijkens de bewuste processen-verbaal gebeurde dat in beide gevallen via een (telefonisch) tolk. Dit weerspreekt de stelling van eiser dat hij tijdens beide gelegenheden geen bijstand van een tolk heeft gehad. De processen-verbaal zijn op ambtseed opgemaakt. In de enkele ontkenning van eiser ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de mededeling dat gebruik is gemaakt van een tolk. Ook op dit onderdeel faalt de beroepsgrond.
Bewaringsgronden
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
11 januari 2022
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.