ECLI:NL:RBDHA:2022:93
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft verzoeker op 27 juli 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 26 oktober 2021 alsnog inwilligend beslist op de aanvraag van verzoeker. Verzoeker heeft vervolgens op 2 november 2021 het beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:75a van de Awb, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener in de kosten kan worden veroordeeld. De rechtbank stelt vast dat het beroep is ingetrokken omdat verweerder aan verzoeker tegemoet is gekomen, en veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 374,-. Dit bedrag is vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Verder overweegt de rechtbank dat verzoeker geen aanspraak kan maken op een vergoeding wegens het niet tijdig beslissen, omdat de wettelijke grondslag hiervoor ontbreekt. De regeling voor bestuurlijke dwangsommen is niet van toepassing in asielzaken, en verzoeker heeft geen concrete schade gesteld. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en partijen kunnen verzet aantekenen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.