ECLI:NL:RBDHA:2022:93

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 januari 2022
Publicatiedatum
11 januari 2022
Zaaknummer
NL21.12239
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft verzoeker op 27 juli 2021 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 26 oktober 2021 alsnog inwilligend beslist op de aanvraag van verzoeker. Verzoeker heeft vervolgens op 2 november 2021 het beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 8:75a van de Awb, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener in de kosten kan worden veroordeeld. De rechtbank stelt vast dat het beroep is ingetrokken omdat verweerder aan verzoeker tegemoet is gekomen, en veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 374,-. Dit bedrag is vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Verder overweegt de rechtbank dat verzoeker geen aanspraak kan maken op een vergoeding wegens het niet tijdig beslissen, omdat de wettelijke grondslag hiervoor ontbreekt. De regeling voor bestuurlijke dwangsommen is niet van toepassing in asielzaken, en verzoeker heeft geen concrete schade gesteld. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en partijen kunnen verzet aantekenen binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.12239
uitspraak van de enkelvoudige kamer op grond van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaak tussen

[Naam], verzoeker

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. R. Bom),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verzoeker heeft op 27 juli 2021 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
Verweerder heeft bij beschikking van 26 oktober 2021 alsnog inwilligend beslist op de aanvraag van eiser. Verweerder heeft verder geoordeeld dat hij aan verzoeker geen bestuurlijke dwangsom is verschuldigd.
Verzoeker heeft bij schrijven van 2 november 2021 het beroep ingetrokken en gelijktijdig de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank doet met toepassing van artikel 8:54 , eerste lid, van de Awb uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a van de Awb kan, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld.
2. Gelet op de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (de Tijdelijke wet) zoals deze luidt sinds 11 juli 2021, is het - op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb – weer mogelijk om beroep in te stellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een asielaanvraag. De rechtbank was dan ook bevoegd om van het ingetrokken beroep kennis te nemen.
3. Vaststaat dat het beroep is ingetrokken omdat verweerder aan verzoeker tegemoet is gekomen. De rechtbank zal verweerder daarom veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank stelt de kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 374,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 748,- en wegingsfactor 0,5).
4. Voor zover verzoeker daarnaast stelt aanspraak te maken op een vergoeding wegens het niet tijdig beslissen, mist het verzoek wettelijke grondslag. Daargelaten dat het beroep (dat ook ziet op de dwangsombeschikking van verweerder) is ingetrokken, geldt dat ingevolge artikel 1 van de Tijdelijke wet zoals deze luidt sinds 11 juli 2021 de regeling uit de Awb voor bestuurlijke dwangsommen niet van toepassing is in asielzaken.
Er is verder geen aanleiding om het verzoek aan te merken als verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:88 van de Awb. Het niet vaststellen van verbeurde dwangsommen betreft immers geen schade. Verzoeker heeft overigens geen concrete schade gesteld.

Beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 374.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.