1.2In het bestreden besluit heeft verweerder op grond van artikel 55 van de WIA met ingang van 13 november 2019 alsnog een WIA-uitkering toegekend. Hierna is de WW-uitkering van eiser beëindigd.
2. In dit beroep gaat het uitsluitend om de vraag of de hoogte van de WIA-uitkering correct is vastgesteld. Daarbij is het dagloon bepalend. Eiser wijst erop dat het WIA-dagloon (€124,47) lager uitvalt dat het WW-dagloon (€ 130,69). Eiser vindt dat hij hiermee wordt benadeeld omdat zijn WIA-uitkering nu lager is dan zijn WW-uitkering was.
3. De rechtbank moet in deze zaak aan de hand van wat door eiser is aangevoerd beoordelen of het dagloon, en daarmee het bedrag van zijn WIA-uitkering, op het juiste bedrag is vastgesteld. Voor de berekening van het dagloon gelden wettelijke voorschriften. Deze voorschriften zijn weergegeven in de bijlage bij deze uitspaak.
4. De rechtbank verwijst naar het dagloonrapport van 4 maart 2021 en is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit, zoals toegelicht in het verweerschrift en in de nadere toelichting van 27 juni 2022, voldoende heeft uitgelegd dat het WIA-dagloon juist is berekend. De rechtbank leidt uit die toelichting af dat sprake is van twee referteperiodes. Uitgaande van de referteperiode van 15 augustus 2015 tot en met 14 augustus 2016, voorafgaand aan de eerste ziektedag, bedraagt het geïndexeerde dagloon per
13 november 2019, € 124,47. Uitgaande van de referteperiode van 4 november 2018 tot en met 3 november 2019 bedraagt het geïndexeerde dagloon per 13 november 2019, € 120,77. Door toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 21 van het Dagloonbesluit heeft verweerder rekening gehouden met het hoogste dagloon van € 124,47. Ook is van belang dat verweerder voor de bepaling van het WW-dagloon destijds is uitgegaan van een andere referteperiode, namelijk de periode van 17 juni 2018 tot en met 16 juni 2019. Er zijn geen aanknopingspunten in de wettelijke regeling dat bij het bepalen van het dagloon voor de WIA moet worden uitgegaan van het WW-dagloon wanneer dat laatste dagloon (iets) hoger is. Ook overigens heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat het dagloon in dit geval onjuist is berekend.
5. De rechter mag alleen beoordelen of de regels van de Wet WIA en het Dagloonbesluit juist zijn toegepast. Alleen als sprake is van zeer bijzondere omstandigheden, waarmee de wetgever mogelijk geen rekening heeft gehouden, kan er aanleiding zijn voor en andere uitkomst dan waartoe strikte toepassing van de regels leidt. Zulke bijzondere omstandigheden kunnen slecht bij hoge uitzondering worden aangenomen. De rechtbank is van zulke omstandigheden niet gebleken.
Aan het Dagloonbesluit ligt het beginsel ten grondslag dat het dagloon een redelijke afspiegeling moet vormen van de welvaart in de periode voorafgaand aan de verzekerde gebeurtenis. Het Dagloonbesluit is daarvan een uitwerking, omdat het dagloon is gebaseerd op de daadwerkelijk in de referteperiode genoten inkomsten. Dat, anders dan bij de berekening van het WW-dagloon, bij de berekening van het WIA-dagloon het loon over de referteperiode wordt gedeeld door 261 dagen in plaats van 255 dagen, maakt in dit geval niet dat het vastgestelde dagloon geen redelijke afspiegeling vormt van de welvaart van eiser in de periode voorafgaand aan het ontstaan van de arbeidsongeschiktheid.
toepassing had moeten laten. Daarbij is het op grond van vaste rechtspraak van de CRvB (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2018:2361) aan de wetgever om eventuele ongewenste gunstige of ongunstige effecten van de in het Dagloonbesluit neergelegde dagloonsystematiek teniet te doen. 6. Uit het voorgaande volgt dat verweerder het WIA-dagloon van eiser juist heeft vastgesteld. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.