ECLI:NL:RBDHA:2022:9274

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
15 september 2022
Zaaknummer
NL22.10359
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling na intrekking van beroep in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoekster en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De verzoekster had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris op 17 september 2021 werd afgewezen. Na het indienen van bezwaar, verklaarde de staatssecretaris op 7 mei 2022 het bezwaar ongegrond. Hierop heeft verzoekster beroep ingesteld. Echter, op 29 augustus 2022 trok de staatssecretaris het bestreden besluit in en gaf aan opnieuw te zullen beslissen op het bezwaarschrift van verzoekster. Tevens werd aangegeven dat de proceskosten in verband met het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening vergoed zouden worden.

Naar aanleiding van deze ontwikkelingen trok verzoekster haar beroep in, maar verzocht de rechtbank om de staatssecretaris te veroordelen tot vergoeding van de gemaakte proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris met de intrekking van het bestreden besluit tegemoet was gekomen aan het beroep van verzoekster. Het verzoek om proceskostenveroordeling werd als kennelijk gegrond toegewezen, waarbij de rechtbank de proceskosten vaststelde op € 759,- voor de door een derde verleende rechtsbijstand.

De rechtbank merkte op dat de kosten voor de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening niet voor vergoeding in aanmerking kwamen, omdat daarover nog geen uitspraak was gedaan. Daarnaast wees de rechtbank erop dat de staatssecretaris verplicht was het door verzoekster betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door rechter K.M. de Jager, in aanwezigheid van griffier N.A. D’Hoore, en werd openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.10359

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], verzoekster

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. N. Vreede),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 17 september 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen.
In het besluit van 7 mei 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft het bestreden besluit op 29 augustus 2022 ingetrokken. Verweerder heeft verzoekster bericht dat er opnieuw op haar bezwaarschrift wordt beslist. In dat bericht heeft verweerder ook aangegeven dat hij bereid is om de door verzoekster gemaakte proceskosten in beroep en in het verzoek om voorlopige voorziening te vergoeden.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Met de intrekking van het bestreden besluit is verweerder tegemoetgekomen aan het beroep van verzoekster.
4. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster in beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1).
5. Omdat het verzoek om voorlopige voorziening door verzoekster is gehandhaafd en daarop nog geen uitspraak is gedaan, komen de daarvoor gemaakte proceskosten niet voor vergoeding in aanmerking. De behandeling van dat verzoek wordt voortgezet als een verzoek om voorlopige voorziening connex aan de lopende behandeling van het bezwaarschrift van verzoekster.
6. De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.