ECLI:NL:RBDHA:2022:923

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
9 februari 2022
Zaaknummer
20/6863
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. S. Karkache, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door M.L. Steeksma-Valente. Eiseres had een WIA-uitkering ontvangen, maar deze werd per 7 april 2020 stopgezet op basis van een beoordeling die concludeerde dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat haar medische beperkingen niet correct waren beoordeeld en dat de geduide functies niet passend waren gezien haar opleidingsniveau en beheersing van de Nederlandse taal.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hebben gerapporteerd en dat de conclusies logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat er meer beperkingen waren dan in de rapportages zijn vastgesteld. De rechtbank heeft ook overwogen dat de geduide functies passen binnen het belastbaarheidsprofiel van eiseres en dat er geen onoverkomelijke belemmeringen waren voor haar om deze functies te vervullen. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft beslist dat eiseres geen recht meer heeft op een WIA-uitkering met ingang van 7 april 2020.

De uitspraak is openbaar gemaakt op 1 februari 2022, en het beroep van eiseres is ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6863

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. Karkache),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M.L. Steeksma-Valente).

Procesverloop

In het besluit van 6 februari 2020 (primair besluit) heeft verweerder met ingang van 7 april 2020 de uitkering die eiseres op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) ontving, stopgezet.
In het besluit van 9 september 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 21 december 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij de beoordeling van het geschil gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
Eiseres was werkzaam als thuishulp voor gemiddeld 24,31 uur per week. Op 8 oktober 2007 meldde zij zich ziek. Zij ontving vervolgens een uitkering op grond van de WIA waarbij zij voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt werd beschouwd. Op 1 oktober 2018 heeft zij aan verweerder doorgegeven dat haar gezondheidssituatie is verslechterd. Vervolgens heeft verweerder de arbeidsgeschiktheid van eiseres onderzocht.
2. Verweerder heeft aan het primaire besluit ten grondslag gelegd dat eiseres voor minder dan 35% arbeidsongeschikt beschouwd wordt (0,93%) en als gevolg daarvan vanaf 7 april 2020 niet meer in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. In het bestreden besluit heeft verweerder die beslissing gehandhaafd. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is na heroverweging hoger (25,83%) dan bij het primaire besluit werd vastgesteld, maar het is nog altijd minder dan 35%. Eiseres heeft om die reden volgens verweerder geen recht meer op een uitkering op grond van de WIA.
3. Eiseres voert hiertegen aan dat zij meer beperkt is dan door verweerder wordt aangenomen. In de eerste plaats is bij de medische beoordeling geen rekening gehouden met de verstandelijke beperking van eiseres. Deze beperking blijkt volgens eiseres uit het rapport van de Testpsycholoog van 28 augustus 2020 en komt ook naar voren in het behandelplan van de GGZ Gouda van 11 mei 2020. De conclusies over de belastbaarheid van eiseres zijn dan ook gebrekkig en onvolledig, als gevolg waarvan de Functiemogelijkhedenlijst (FML) niet klopt.
In de tweede plaats betwist eiseres dat de in het kader van het arbeidsdeskundig onderzoek geduide functies passend zijn. Zij beheerst de Nederlandse taal onvoldoende en zij voldoet niet aan het vereiste opleidings- en intelligentieniveau. Ook houden de geduide functies te weinig rekening met haar medische beperkingen, aldus eiseres. Eiseres acht zich, gelet op haar algehele lichamelijke en psychische gesteldheid, nog niet in staat om deel te nemen aan welke vorm van arbeid dan ook.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Medische beoordeling
5.1
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zich mag baseren op de rapporten van de verzekeringsartsen als deze voldoen aan de eisen die in de rechtspraak zijn geformuleerd. Zo moeten de rapporten zorgvuldig tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en moeten de conclusies in deze rapporten logisch voortvloeien uit de onderzoeksbevindingen. Als een betrokkene het niet eens is met de inhoud van een rapport, moet hij aannemelijk maken dat het rapport niet aan de eisen voldoet.
5.2
De primaire verzekeringsarts heeft op 30 december 2019 en 23 januari 2020 gerapporteerd op basis van dossierstudie en eigen onderzoek, nadat eiseres bij verweerder meldde dat haar gezondheidssituatie was verslechterd. Bij de anamnese heeft eiseres maag-darmklachten gemeld. De verzekeringsarts heeft informatie opgevraagd bij de behandelend arts (maag-darm-lever) en concludeert vervolgens dat sprake is van een verbetering in de belastbaarheid ten opzichte van het vorige onderzoek in 2011. Op grond hiervan heeft zij een FML opgesteld.
5.3
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zijn rapportage van 10 juli 2020 gebaseerd op dossierstudie waarbij hij ook de medische informatie heeft betrokken die eiseres in bezwaar heeft overgelegd. Het gaat hierbij om informatie van de fysiotherapeut van 22 april 2020, de huisarts van 4 mei 2020 en de GGZ van 11 mei 2020.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep constateert dat deze informatie voor een groot gedeelte de conclusies van de primaire verzekeringsarts bevestigt. Voor de evenwichtsstoornis die naar voren komt in de medische gegevens volgt een aanvulling op de beperkingen, omdat hiermee eerder geen rekening werd gehouden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep vindt geen medisch objectiveerbare onderbouwing voor verdergaande fysieke beperkingen.
Over de psychische klachten wordt opgemerkt dat daarvan tijdens de primaire beoordeling geen sprake meer was en dat in bezwaar informatie is overgelegd die niet alleen dateert van ná het primaire besluit, maar ook ziektebeelden beschrijft die al langer aan de orde zouden moeten zijn, terwijl daarvan niet is gebleken bij de beoordeling door de verzekeringsarts. Bovendien heeft eiseres reeds lange tijd geen behandelingen meer ondergaan en is zij daar volgens de overgelegde informatie pas weer mee begonnen nadat de primaire beslissing is genomen. Op grond hiervan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullende beperkingen aangenomen voor de psychische belastbaarheid van eiseres, maar niet in de mate die zij claimt.
5.4
De rechtbank stelt vast dat – anders dan eiseres stelt – geen verplichting geldt voor een verzekeringsarts om nadere informatie op te vragen bij behandelaars wanneer op grond van eigen onderzoek reeds een volledig beeld bestaat van de gezondheid van de belanghebbende. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de medische informatie die eiseres in bezwaar heeft verstrekt, meegewogen bij zijn beoordeling. Het onderzoek dat geleid heeft tot de FML van 10 juli 2020 is dan ook volledig geweest. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat met de door haar verstrekte informatie meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gedaan.
5.5
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of eiseres alsnog in beroep aannemelijk heeft gemaakt dat zij meer beperkt is dan in de medische rapportages wordt geconcludeerd. Eiseres verwijst ter onderbouwing van haar stelling naar informatie van de GGZ Gouda van 7 januari 2021 en naar een rapport van de Testpsycholoog van 28 augustus 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op deze nadere stukken gereageerd in een rapportage van 16 december 2021.
5.6
De rechtbank stelt vast dat de in beroep overgelegde informatie dateert van ruim na 7 april 2020, de datum in geding. Eiseres heeft nagelaten medisch objectiveerbare gegevens te overleggen waarmee zij haar stelling dat op de datum in geding sprake was van verdergaande psychische beperkingen heeft kunnen onderbouwen.
De rechtbank is van oordeel dat uit het aanvullend rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 december 2021 blijkt dat in de FML reeds voldoende rekening is gehouden met de cognitieve beperkingen van eiseres. Daarbij weegt de rechtbank mee dat eiseres in het verleden heeft laten zien dat zij, ondanks haar gestelde verstandelijke beperking, kan deelnemen aan het arbeidsproces. Zij had immers werk als thuishulp.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder in de informatie die eiseres heeft overgelegd geen aanleiding heeft hoeven zien voor het wijzigen van de FML van 10 juli 2020.
5.7
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien de medische adviezen in twijfel te trekken en dat die adviezen ook in beroep standhouden. Niet gebleken is dat deze adviezen onvolledig zijn, op onzorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, dan wel inhoudelijk niet concludent zijn, zodat verweerder het bestreden besluit hierop mocht baseren.
Arbeidsdeskundige beoordeling
6.1
De rechtbank stelt voorop dat eiseres zich in haar beroepschrift niet alleen richt tot functies die zijn meegewogen in de beoordeling van de arbeidsmogelijkheden, maar ook tot functies die alleen vermeld staan in de arbeidsmogelijkhedenlijst, terwijl die verder niet ten grondslag liggen aan de arbeidsongeschiktheidsberekening. Hetgeen zij tegen deze functies aanvoert, maakt geen deel uit van de beoordeling van het geschil.
6.2
De rechtbank stelt vast dat de functies die in het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 3 september 2020 gebruikt zijn voor de schatting van de arbeidsongeschiktheid – inpakker, huishoudelijk medewerker gebouwen en medewerker tuinbouw – passen binnen het belastbaarheidsprofiel dat over eiseres is opgesteld. Dat betekent dat het aan eiseres is aannemelijk te maken dat zij die functies desondanks niet zou kunnen verrichten.
6.3
De stelling van eiseres dat zij in verband met een gebrekkige beheersing van het Nederlands en Engels en haar opleidingsniveau niet in staat is om de geduide functies te verrichten, slaagt niet. De rechtbank overweegt dat uit het arbeidsdeskundig rapport blijkt dat de geduide functies zijn aan te merken als instapfuncties waarbij rekening wordt gehouden met het beperkte opleidingsniveau. De geduide functies stellen “geen opleidingsvereisten” dan wel “geen tot enkele jaren basisonderwijs”. Het gaat dus – zoals verweerder ter zitting nader heeft toegelicht – om eenvoudige en overzichtelijke werkzaamheden. Eiseres slaagt er niet in aannemelijk te maken dat zij wegens een gebrek aan opleiding de geduide functies niet zou kunnen verrichten.
De rechtbank constateert verder dat voor de geduide functies geen volledige beheersing van het Nederlands of Engels vereist is. Daarbij is van belang dat eiseres in het verleden gewerkt heeft als thuishulp, een functie waarbij – net als bij de geduide functies – taal een rol speelt. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat het bij de geduide functies gaat om het begrijpen van zeer eenvoudige instructies in woord en gebaar waarmee duidelijk wordt gemaakt wat van iemand wordt verwacht. Daarbij vormt de omstandigheid dat eiseres de taal slechts beperkt beheerst, geen onoverkomelijke belemmering. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar begrip van het Nederlands en Engels niet toereikend zou zijn tot het niveau van deze instructies in woord en gebaar.
6.4
De rechtbank concludeert dan ook dat eiseres door verweerder in staat mocht worden geacht de geduide functies te verrichten. Verweerder heeft in hetgeen eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding hoeven zien de geschiktheid van die functies in twijfel te trekken. Ook anderszins is niet gebleken dat de arbeidsdeskundige beoordeling op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen of onbegrijpelijk is, zodat verweerder die beoordeling terecht ten grondslag heeft gelegd aan het bestreden besluit.
Conclusie
7. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder terecht heeft beslist dat eiseres geen recht meer heeft op een WIA-uitkering met ingang van 7 april 2020.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Huizenga, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2022.
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.