ECLI:NL:RBDHA:2022:9223

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
NL22.17002
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de ophouding op grond van artikel 50 lid 2 Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 september 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen de ophouding van eiseres, die op 18 augustus 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgehouden. Eiseres, van Indonesische nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen deze ophouding en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek is gesloten op 8 september 2022.

Eiseres stelt dat de ophouding onrechtmatig was, omdat er geen machtiging tot binnentreding in het dossier aanwezig was en er geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf zou zijn. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de machtiging tot binnentreden op 2 september 2022 in het digitale dossier is opgenomen, waardoor de grond van eiseres niet kan slagen. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verbalisanten van de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) voldoende feiten en omstandigheden hadden om een redelijk vermoeden van illegaal verblijf aan te nemen.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de ophouding op de juiste grondslag heeft plaatsgevonden, omdat eiseres niet in het bezit was van een geldig identificerend document. De rechtbank heeft het beroep tegen de ophouding ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door rechter E.F. Bethlehem en is openbaar gemaakt zonder mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.17002

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. L.M. Weber),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Verweerder heeft eiseres op 18 augustus 2022 opgehouden op grond van
artikel 50, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiseres is vervolgens op 19 augustus 2022 in vrijheid gesteld.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de ophouding. Daarbij heeft zij verzocht om schadevergoeding.
De rechtbank heeft, met akkoord van partijen, bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het onderzoek is vervolgens op 8 september 2022 gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1988 en de Indonesische nationaliteit te hebben.
2. Eiseres voert aan dat de vreemdelingrechtelijke staandehouding onrechtmatig is geweest, waardoor de ophouding eveneens onrechtmatig moet worden geacht. Een machtiging tot binnentreding ontbreekt in het dossier en uit het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en overdracht blijkt niet dat met toestemming is binnengetreden. De binnentreding is dan ook onrechtmatig geweest. Ook voert eiseres aan dat niet is gebleken dat sprake is van een naar objectieve maatstaven gemeten redelijk vermoeden van illegaal verblijf op grond waarvan ambtenaren van de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) zijn binnengetreden. Eiseres voert verder aan dat de ophouding onrechtmatig moet worden geacht omdat zij op een verkeerde grondslag is opgehouden. Uit het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en overdracht blijkt immers dat eiseres aan de hand van de door haar opgegeven gegevens in het interne bevragingssysteem van de politie werd herkend. De identiteit van eiseres stond dan ook voldoende vast, waardoor verweerder niet artikel 50, tweede lid, van de Vw, maar het artikel 50, derde lid, van de Vw had moeten toepassen.
3. De rechtbank stelt vast dat verweerder de machtiging tot binnentreden van 18 augustus 2022 op 2 september 2022 in het digitale dossier heeft gebracht. Voor zover eiseres heeft aangevoerd dat de AVIM zonder machtiging is binnengetreden, kan deze grond niet slagen.
4. De rechtbank stelt vast dat uit het op ambtseed opgemaakte en ondertekende proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en overdracht het volgende blijkt. Twee verbalisanten - politieambtenaren werkzaam voor de AVIM en belast met het toezicht en handhaving van vreemdelingen - kregen op donderdag 18 augustus 2022 om 19.50 de opdracht van de dienstdoende operationeel commandant om naar de [adres] in Den Haag te gaan. Daar was eerder die avond een controle uitgevoerd door gemeente ambtenaren van de afdeling Haagse Pandbrigade (de Pandbrigade). De Pandbrigade werkt op basis van informatie van burgers, collega’s en andere overheidsinstanties en is onder meer belast met het toezicht op de krachtens de Woningwet, Huisvestingswet en Wet Basisregistratie personen gegeven voorschriften. Om de rechtmatige bewoning en het rechtmatige gebruik van gebouwen te controleren zijn zij onder meer bevoegd inzage te vorderen in een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht. De Pandbrigade had op de [adres], negen personen van Indonesische afkomst aangetroffen waarbij het bij een aantal direct duidelijk was dat zij onrechtmatig in Nederland verbleven. Na binnentreding in de woning troffen de verbalisanten van de AVIM negen personen aan die door de Pandbrigade waren verzameld in de woonkamer. De ambtenaren van de Pandbrigade overhandigden zes paspoorten en één geboorteakte die zij al verzameld hadden.
5. Hoewel verweerder (letterlijke) melding van de Haagse Pandbrigade aan de AVIM niet heeft overgelegd, is de rechtbank van oordeel dat er, gelet op de omstandigheden die staan beschreven in het proces-verbaal van de staandehouding, overbrenging en overdracht, voldoende feiten en omstandigheden aanwezig waren, die naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden opleveren. Deze grond slaagt niet.
6. De rechtbank volgt eiseres verder niet in haar betoog dat de ophouding heeft plaatsgevonden op een onjuiste grondslag. De in artikel 50, tweede lid, van de Vw geregelde ophouding strekt ertoe nader onderzoek te doen naar de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie van de desbetreffende vreemdeling. Niet in geschil is dat eiseres niet in bezit was van een geldig paspoort of een ander identificerend document. De omstandigheid dat de door eiseres opgegeven personalia bekend waren in het interne bevragingssysteem van de politie betekent niet dat haar identiteitsgegevens daarmee vaststonden. Het is niet ondenkbaar dat verweerder nog enige tijd nodig had voor verificatiewerkzaamheden en het verzamelen van aanvullende gegevens omtrent de identiteit en het rechtmatig verblijf van eiseres in Nederland. Verweerder heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en onderzoek verricht in de systemen en registers die verweerder ter beschikking staan, waaronder de Basis Voorziening Vreemdelingen en de Politie Suite Handhaving. Ook heeft verweerder onderzoek verricht door de bagage van eiseres te doorzoeken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiseres op de juiste grondslag is opgehouden. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie

7. Het beroep tegen de ophouding is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.