ECLI:NL:RBDHA:2022:9219

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
9629841 RL EXPL 22-511
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige aanhouding van journalist tijdens politieactie tegen demonstranten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 8 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een journalist, Marco [eiser], en de Staat der Nederlanden en de Politie. De zaak betreft de onrechtmatigheid van de aanhouding van de journalist op 13 oktober 2021, terwijl hij verslag deed van een protestactie van Extinction Rebellion. De journalist bevond zich in een bestelbus met demonstranten die verdacht werden van voorbereidingshandelingen voor het blokkeren van de Utrechtsebaan. De Politie hield de bus staande en nam alle inzittenden, waaronder de journalist, aan. De journalist had zich als zodanig geprofileerd door zijn politieperskaart en andere identificatie te tonen, maar de Politie besloot hem toch aan te houden, omdat hij niet gehoor gaf aan de instructies om te stoppen met filmen en bellen. De journalist vorderde rectificatie van de onrechtmatige aanhouding en schadevergoeding voor de geleden schade. De kantonrechter oordeelde dat de aanhouding en inbeslagname van de apparatuur van de journalist rechtmatig waren, omdat er een redelijke verdenking bestond van het (mede)plegen van een misdrijf. De rechter concludeerde dat de Politie niet onrechtmatig had gehandeld en wees de vorderingen van de journalist af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
nv/c/d
Zaak-/rolnr.: 9629841 RL EXPL 22-511
8 september 2022
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser] ,wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. R. Brekhoff,
tegen

1.de publiekrechtelijke rechtspersoonde Staat der Nederlanden,

in het bijzonder
het Ministerie van Justitie en Veiligheid,
zetelende te Den Haag,
gemachtigden: mrs. A.Th.M. ten Broeke en J.S. Bierens,
2.de publiekrechtelijke rechtspersoon met wettelijke taak (RWT)
de Politie,
zetelende te Den Haag,
gemachtigde: mr. A.T. Bolt,
gedaagden.
Partijen worden hierna “ [eiser] ”, “de Staat” en “de Politie” genoemd.

1.Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de dagvaardingen van 4 januari 2022 met producties 1 tot en met 16;
  • de conclusie van antwoord van de Staat met producties 1 tot en met 4;
  • de conclusie van antwoord van de Politie met producties 1 en 2;
  • de akte overlegging nadere producties 17 tot en met 19 van [eiser] .
1.2.
Op 7 juli 2022 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij [eiser] in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Brekhoff voornoemd. Verder zijn verschenen mrs. Ten Broeke en Bierens voornoemd namens de Staat, alsmede [naam] namens de Politie, bijgestaan door mr. Bolt voornoemd. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden, evenals de aan de zijde van [eiser] en de Politie overgelegde spreekaantekeningen. Vervolgens is de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2.Feiten

2.1.
Op 13 oktober 2021 heeft de Politie diverse voertuigen staande gehouden op de kruising van de Laan van Leidscheveen en de Donau te Den Haag, waaronder een Toyota bestelbus. In deze bestelbus zaten negen personen, waaronder [eiser] . In het door de Politie opgemaakte proces-verbaal van bevindingen staat hierover onder meer:
“(…) Ik (…) zag dat in de witte bestelbus drie personen voorin, drie op de midden bank en drie op de achterbank zaten. Ik opende de rechter voordeur en ik zag dat de man op de rechter bijrijder stoel voorin mij met zijn telefoon begon te filmen. Ik vroeg vervolgens aan de bestuurder of hij mij de sleutels van de bestelauto wilde geven. Ik zag dat de bestuurder de sleutels uit het contact draaide en aan mij gaf. Ik zag een aantal volle rugtassen bij de voeten voorin en ik zag dat de middelste persoon een paarse blouse droeg. Ik herkende deze paarse kleur ambtshalve als de kleur die gekenmerkt wordt aan de demonstratengroep Extintion Rebellion. Hierop opende ik de rechter zijdeur en zag ik drie personen op de middenbank en drie personen op de achterbank. (…) Ik zag dat de persoon rechts achterin een fotocamera in zijn handen had met daarop een grote telelens. Ik zag dat de persoon de telelens mijn richting ophield. Ik zag dat de meeste mensen in de bus aan het bellen waren en mij met een mobiele telefoon filmde.
Ik hoorde mijn commandant (…) zeggen dat iedereen in het witte busje aangehouden moest worden en geen gebruik meer mag maken van elektrische apparaten. Hierop zei ik tegen alle inzittende van de witte bus dat zei aangehouden waren en moesten stoppen met bellen, filmen en berichten versturen. Ik hoorde meerdere mensen zeggen dat zij het hier niet mee eens waren.
Ik zag dat de mensen door gingen met bellen, filmen en berichten sturen. Hierop heb ik hen nogmaals gewaarschuwd waarna ik zag dat niemand reageerde. Ik hoorde de man rechts achterin zeggen dat hij journalist was en gewoon zijn werk mocht doen waarna ik zag dat hij gewoon doorging met bellen en filmen. Ik hoorde mijn commandant (…) zeggen dat de elektrische apparaten van de aangehouden mensen in de bus, waarmee gefilmd was in beslag mochten worden genomen. Hierop nam ik de mobiele telefoon van de aangehouden man rechts achterin, welke mij had aangegeven dat hij journalist was, in bewaring genomen. Ik hoorde de man tegen mij zeggen dat hij journalist was en dat hij dit niet normaal vond.
(…)
Voorts werd door de bestuurder van de Toyota door het openstaande portier tegen mij gezegd dat er twee journalisten in de bus aanwezig waren en dat wij op dat moment bezig waren hen te belemmeren hun werk te doen. Ik hoorde de bestuurder zeggen dat zij in het bezit waren van een perskaart. (…)
Ik (…) heb vervolgens contact gelegd met onze sectiecommandant met deze informatie. Ik hoorde hem zeggen dat beide journalisten ook waren aangehouden en dat zij gewoon in het voertuig moesten blijven zitten. Voorts heb ik (…) de identiteitsgegevens van beide journalisten gevorderd. (…)
Op de achterste bank zat aan de rechterzijde een manspersoon welke opgaf middels een geldig Nederlands rijbewijs te zijn genaamd:
[eiser] (…)”
2.2.
[eiser] is vervolgens overgebracht naar het hoofdbureau van de Politie te Den Haag. Na een controle aldaar heeft [eiser] zijn persoonlijke spullen teruggekregen en is hij heengezonden. In het hiervan opgemaakte proces-verbaal van bevindingen staat onder meer:
“(…) Alvorens de aankomst van de verdachten, werd ik door de Hoofd Opsporing op de hoogte gebracht, dat er onder de 22 verdachten mogelijk twee journalisten zouden zijn. Tevens kreeg ik een afbeelding doorgestuurd van twee mogelijke perskaarten (…) voorzien van de volgende gegevens:
(…)
Politieperskaart. (…) [eiser] . (…) Voorzien van een opgeplakte zwart/wit foto van de persoon, die ik later herkende als (…) [eiser] .
Van de Hoofd Opsporing kreeg ik de opdracht de twee mogelijke journalisten als eerste het arrestantenproces in te brengen en na een positieve verificatie van de identiteitsgegevens en perskaarten op last van de officier van justitie (…) direct heen te zenden. Direct heb ik onze informatievoorziening gevraagd uit te zoeken of voornoemde personen inderdaad van de pers waren. Beiden bleken inderdaad journalisten te zijn.
Na aankomst van de verdachten zijn voornoemde personen direct bij mij gebracht en heb ik beide personen geïdentificeerd aan de hand van een geldig legitimatiebewijs. Tevens heb ik van (…) [eiser] een tweetal perskaarten (…) overhandigd gekregen. (…)
De twee personen werden vervolgens voor de hulpofficier van justitie geleid en geïnformeerd over de verdenking. Hierna heb ik beide personen direct op de hoogte gebracht, dat de identificatie was vastgesteld en zij direct heen konden gaan op last van de officier van justitie. De persoonlijke spullen van beide personen werden zonder enig onderzoek in beslag genomen en bij heenzending aan de personen mee teruggegeven. (…)”
2.3.
Op diezelfde dag heeft de Politie op het Twitteraccount ‘Politie Eenheid Den Haag’ de volgende berichten geplaatst:
“Op de Donau in Den Haag lieten wij zojuist meerdere voertuigen met daarin 25 personen stoppen. Wij vermoeden dat zij van plan waren de Utrechtsebaan te blokkeren. Omdat dit gevaarlijke situaties kon opleveren, zijn zij aangehouden voor voorbereidingshandelingen. (…)”
“Onder de zojuist aangehouden personen bevinden zich twee mensen die zich uitgeven als journalist. Omdat zij bij de vermoedelijke demonstranten in de auto zaten, zijn ook zij aangehouden. Zodra wij hun status als journalist hebben kunnen bevestigen, worden zij direct heengezonden.”
2.4.
Het Openbaar Ministerie heeft eveneens berichten op Twitter geplaatst over het incident en wel op 15 oktober 2021 (op het account ‘OM Den Haag’):
“Er komt geen zaak tegen twee journalisten die woensdag in Den Haag werden aangehouden samen met een groep demonstranten. Bij aankomst op het bureau werden zij al op vrije voeten gesteld en niet meer als verdachte gezien.”
“Dat de twee mannen zijn aangehouden ziet het OM overigens niet als onrechtmatig. Zij bevonden zich in een busje met demonstranten die op weg waren een zorgvuldig gepland strafbaar feit te gaan plegen, namelijk het blokkeren van een snelweg.”
“Dat tijdens de politieactie om dit te voorkomen in beginsel alle inzittenden werden aangehouden en overgebracht naar het bureau, daar heeft het OM begrip voor.”
2.5.
Bij brief van 20 oktober 2021 heeft de gemachtigde van [eiser] de Politie als volgt bericht:
“(…) Op het moment van aanhouding bevond cliënt zich in een auto met enkele Extinction Rebellion demonstranten die voornemens waren een protestactie uit te voeren. Cliënt reed met de demonstranten mee zodat hij er zeker van was dat hij op het juiste moment op de juiste plaats zijn (foto)journalistieke werk zou kunnen uitvoeren.
Zoals bekend heeft de politie de wagen waarin cliënt zich bevond rond 11.30 uur ter hoogte van de Donau in Den Haag laten stoppen. Cliënt heeft zich toen onmiddellijk bij de aanwezige agenten gelegitimeerd en zijn politieperskaart en rijbewijs getoond. Daarnaast heeft cliënt gedurende het hele incident zijn rellenkaart om zijn nek gedragen. (…) Ondanks dat het voor alle aanwezigen zonneklaar was dat cliënt in zijn hoedanigheid als (onpartijdig) journalist aanwezig was, is hij aangehouden. Tevens werden zijn camera’s en telefoon in beslag genomen.
(…) Volgens cliënt is zijn telefoon door de politie op vliegtuigstand gezet op het moment dat deze in beslag was genomen. Als gevolg van deze aanhouding en inbeslagname is het cliënt onmogelijk gemaakt om zijn (foto)journalistieke werkzaamheden uit te oefenen. Bovendien is het mogelijk dat brongevoelige informatie is waargenomen toen de betreffende agenten zijn telefoon op vliegtuigstand hebben gezet.
Media-uitingen politie
(…)
Als gevolg van het incident en daaropvolgende media-uitingen van de politie is bij het publiek ten onrechte het beeld ontstaan alsof mijn cliënt de aanhouding over zichzelf heeft afgeroepen omdat hij onzorgvuldig zou hebben gehandeld.
Vrijheid van nieuwsgaring
Op grond van artikel 10 EVRM heeft een ieder recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid van nieuwsgaring. Wanneer de politie journalisten belemmert die hun werk (willen) doen betekent dit een inbreuk op dit recht. (…)
Na het tonen van zijn rellenkaart, politieperskaart en rijbewijs had voor de dienstdoende agenten voldoende duidelijk moeten zijn dat cliënt journalist is. Nog verder verifiëren is in dat geval niet meer nodig, daarmee zou een officiële politieperskaart geen enkel doel meer dienen als legitimatiedocument. Het is bovendien niet nodig om nadere verificatie op het bureau te laten plaatsvinden. Voorts is de inbeslagname van materiaal van cliënt voor het verifiëren van zijn identiteit ook niet noodzakelijk. Het voorgaande leidt er dan ook toe dat het hier een ongeoorloofde inbreuk op 10 EVRM betreft. (…)
Vorderingen
Voor cliënt is het van groot belang dat de politie publiekelijk rechtzet dat de onderhavige aanhouding en inbeslagname onrechtmatig was. Het beeld dat is ontstaan alsof cliënt niet zou hebben gehandeld als een zorgvuldig journalist, dient te worden hersteld. Bovendien heeft cliënt als gevolg van het incident en de daaropvolgende uitingen (im)materiële schade geleden, die hij vergoed wenst. (…)”
2.6.
De Politie heeft bij brief van 3 november 2021 het verzoek tot rectificatie – onder verwijzing naar de Twitterberichten – afgewezen. Verder schrijft de Politie:
“(…) Tijdens het incident met Extinction Rebellion op 13 oktober 2021 bevond uw cliënt zich samen met een aantal actievoerders in een voertuig. Dit voertuig is, evenals een aantal andere voertuigen, vanwege het vermoeden dat de inzittenden van plan waren de Utrechtsebaan te gaan blokkeren, door de politie staande gehouden (…)
Alle inzittenden van de voertuigen zijn aangehouden als verdachten van het verrichten van voorbereidingshandelingen van artikel 162 Wetboek van Strafrecht. Besloten is dat alle aangehouden verdachten ter voorgeleiding zouden worden overgebracht naar het hoofdbureau (…) De identiteit van de twee mogelijke journalisten zou als eerste worden onderzocht, waarna zij, bij een positieve verificatie van de identiteitsgegevens en perskaarten, op last van de Officier van Justitie zouden kunnen worden heengezonden. Aldus is geschied.
Uw cliënt heeft de keuze gemaakt om plaats te nemen in een voertuig bij personen van wie hij wist dat het actievoerders van Extinction Rebellion waren, die voornemens waren verkeershinder te veroorzaken en de Utrechtse baan te blokkeren. Uw cliënt had er ook voor kunnen kiezen zijn journalistieke werkzaamheden uit te voeren door op enige afstand te gaan staan van de plek waar de actie zou plaatsvinden. Door echter plaats te nemen in het voertuig bij de actievoerders heeft hij zichzelf onderdeel gemaakt van deze groep, die een actie had gepland. Hij kon er daarom niet zomaar vanuit gaan dat zijn status als journalist hem zou vrijwaren van eventuele acties door de politie naar aanleiding daarvan. Een journalist moet zich net als elke andere burger houden aan de regels en zich onthouden van daden die niet geacht worden samen te hangen met het werk van journalist.
(…)
De aanhouding was uitdrukkelijk niet gericht op het hinderen van uw cliënt als journalist. Uw conclusie dat uw cliënt in de uitoefening van zijn werkzaamheden door de politie is aangehouden en dat sprake zou zijn van een ongeoorloofde inbreuk op artikel 10 van het EVRM deel ik dan ook niet.
Na de aanhouding van de inzittenden van de voertuigen is hen medegedeeld dat zij moesten stoppen met bellen, filmen en berichten versturen. Daaraan hebben zij geen gehoor gegeven. Er is nogmaals gewaarschuwd, maar niemand reageerde. Vervolgens zijn alle apparaten, waarmee gefilmd was in beslag genomen, waaronder ook de telefoon van uw cliënt.
Het beeldscherm van de telefoon van uw cliënt stond uit. (…) Om te voorkomen dat gesprekken en beelden zouden worden opgenomen binnen het politiebureau, is besloten om de telefoon op vliegtuigstand te zetten. (…)
Ik merk hierbij op dat het op vliegtuigstand zetten van een telefoon kan plaatsvinden vanaf het beginscherm van de telefoon. Het is dus niet nodig om in de telefoon zelf te komen.
De door u aangegeven mogelijkheid dat tijdens die handeling brongevoelige informatie zou kunnen zijn waargenomen, acht ik derhalve niet waarschijnlijk. (…)”

3.Vordering, grondslag en verweer

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat de Staat en de Politie onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eiser] ;
II. de Staat en de Politie te veroordelen om binnen vijf werkdagen na betekening van het vonnis te publiceren op politie.nl, om.nl en (al dan niet middels een hyperlink naar deze pagina’s op) de bijbehorende sociale media-accountants:
RECTIFICATIE – onrechtmatige aanhouding fotojournalist
Bij vonnis van [datum vonnis] heeft de Rechtbank Den Haag, afdeling kantonzaken, geoordeeld dat de aanhouding van (foto)journalist Marco [eiser] op 13 oktober 2021 en de inbeslagneming van zijn fotoapparatuur onrechtmatig is.
[eiser] deed op die dag (foto)verslag van een op handen zijnde protestactie van Extinction Rebellion in Den Haag en bevond zich daarvoor in de wagen van enkele demonstranten. Hij was daarbij duidelijk herkenbaar als journalist, door onder meer het zichtbaar dragen van een rellenkaart en het tonen van zijn politieperskaart. Om deze reden had niet overgegaan dienen te worden tot aanhouding en inbeslagneming.
Ook hebben Politie en Openbaar Ministerie in de mediaberichtgeving die volgde op dit incident, en via socialemediakanalen, ten onrechte de indruk gewekt dat de aanhouding rechtmatig zou zijn geweest.
althans een andere, door de kantonrechter in goede justitie te bepalen rectificatie van deze of vergelijkbare strekking;
III. de Staat en de Politie te veroordelen tot het voldoen van een schadevergoeding aan [eiser] van € 4.041,19, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 oktober 2021 althans vanaf de dag der dagvaarding;
IV. de Staat en de Politie te veroordelen tot betaling van de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 163,- zonder betekening, dan wel € 255,- in het geval van betekening, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen die termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis.
3.2.
[eiser] legt aan deze vorderingen – kort samengevat– ten grondslag dat de Staat en de Politie onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld. Ter onderbouwing hiervan stelt [eiser] primair dat voor zowel zijn aanhouding en het vervoer naar het politiebureau als voor de inbeslagname en het op vliegtuigstand zetten van zijn telefoon geen wettelijke grondslag bestond. [eiser] was namelijk aanwezig als neutrale (foto)verslaggevende partij en heeft zich niet schuldig gemaakt aan enig strafbaar feit. Dat [eiser] in zijn hoedanigheid van journalist aanwezig was en niet als actievoerder, was ook duidelijk zichtbaar: hij droeg de kaart met ‘PERS 2020-2021’ om zijn nek, gaf zijn rijbewijs af ter verificatie van de persoonsgegevens op zijn politieperskaart en droeg ook twee fotocamera’s bij zich. Uit de
‘Leidraad over de positie van de pers bij politieoptreden’volgt dat de politie in een dergelijk geval in beginsel afziet van aanhouding van een journalist, indien deze zich als zodanig kan legitimeren. Het voorgaande maakt ook dat het dwangmiddel van inbeslagneming niet kon worden toegepast. Los daarvan kent het strafvorderlijk doel van deze inbeslagneming geen wettelijke grondslag – immers is geen sprake van waarheidsvinding dan wel het aantonen van wederrechtelijk verkregen voordeel – en kan een dergelijk dwangmiddel bij journalisten bovendien niet zomaar worden toegepast vanwege doorbreking van de bronbescherming. In dit verband verwijst [eiser] ook naar de
‘Aanwijzing strafvorderlijk optreden tegen journalisten’. Het voorgaande maakt daarnaast dat sprake is van een inbreuk op zowel de persoonlijke levenssfeer van [eiser] als zijn eigendomsrecht.
Subsidiair stelt [eiser] dat de aanhouding en inbeslagneming een ontoelaatbare inbreuk vormen op de vrijheid van nieuwsgaring ex artikel 10 EVRM. Een journalist heeft immers
een zekere mate van vrijheid bij de wijze waarop hij invulling geeft aan de uitoefening van zijn (journalistieke) taak. In dit geval heeft [eiser] er bewust voor gekozen om zijn werk ‘van binnenuit’ te voldoen (‘embedded’ verslaggeving), omdat het publiek zo een beter beeld krijgt van de totstandkoming van een dergelijke actie van Extinction Rebellion. De in reactie hierop door de Staat en de Politie getroffen maatregelen (aanhouding en inbeslagneming) zijn slechts toegestaan indien deze zijn voorzien bij wet en – met inachtneming van de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit – dringend noodzakelijk zijn (artikel 10 lid 2 EVRM). Aan deze voorwaarden wordt niet voldaan, aldus [eiser] .
3.3.
Gelet op het voorgaande vordert [eiser] niet alleen rectificatie van de over dit incident door de Staat en de Politie via verschillende (sociale)mediakanalen gedane uitspraken, maar ook schadevergoeding. Door de aanhouding is [eiser] namelijk een opdracht van het ANP voor die middag misgelopen ter waarde van € 262,50 exclusief btw. Verder heeft [eiser] vanwege de aanhouding en inbeslagneming geen foto’s en video’s kunnen maken, die hij achteraf aan andere geïnteresseerde partijen had kunnen verkopen, zoals gebruikelijk. Naar verwachting had [eiser] zo’n zes beelden kunnen verkopen voor een totaalbedrag van € 2.250,- exclusief btw. Verder heeft [eiser] kosten moeten maken voor de taxi van het hoofdbureau naar zijn huis (€ 19,09) en voor een deelscooter (€ 9,60). De materiële schade bedraagt in totaal dus € 2.541,19.
Ook is [eiser] in zijn eer en goede naam aangetast (artikel 6:106 aanhef en sub b BW). Deze schade begroot [eiser] op € 1.500,-.
3.4.
De Staat en de Politie hebben gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna – voor zover van belang – zal worden ingegaan.

4.Beoordeling

4.1.
[eiser] , werkzaam als professioneel (foto)journalist, is op 13 oktober 2021 – tezamen met enkele demonstranten van Extinction Rebellion – op de kruising van de Donau en de Laan van Leidschenveen te Den Haag aangehouden en overgebracht naar het hoofdbureau van de politie te Den Haag. Zoals [eiser] ook zelf schrijft in zijn brief aan de Politie (zie 2.5.) waren de demonstranten – bij wie [eiser] zich in de bestelbus bevond – voornemens een protestactie uit te voeren. Onweersproken staat vast dat deze actie gericht was op het blokkeren van de Utrechtsebaan te Den Haag (een snelweg) en dat dit wordt gekwalificeerd als voorbereiding van een misdrijf als bedoeld in artikel 162 Sr. Verder staat vast dat [eiser] de Politie ten tijde van de aanhouding heeft medegedeeld dat hij journalist is en dat hij, nadat op het hoofdbureau zijn hoedanigheid van journalist was vastgesteld, is heengezonden (zie 2.2.).
4.2.
Tussen partijen is kort gezegd in geschil of de Staat en de Politie in dit verband onrechtmatig jegens [eiser] hebben gehandeld. De Staat en de Politie hebben dit betwist. Gelet op het feit dat er sterke aanwijzingen waren dat actievoerders van Extinction Rebellion in voertuigen op weg waren naar de Utrechtsebaan om deze te blokkeren – hetgeen tot zeer gevaarlijke situaties en zelfs dodelijke ongelukken zou kunnen leiden – bestond namelijk ten aanzien van alle zich in deze voertuigen bevindende personen een redelijke verdenking van het (mede)plegen van de voorbereiding van een misdrijf als bedoeld in artikel 162 Sr. Dit is voldoende om de Politie de bevoegdheid te geven alle inzittenden van de bestelbus, waaronder ook [eiser] , aan te houden en over te brengen naar de plaats voor verhoor ter voorgeleiding aan de officier van justitie (artikelen 53 en 54 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) in combinatie met artikel 27 Sv). Daarbij geldt dat [eiser] hetzelfde gedrag vertoonde als de overige inzittenden van de bestelbus en dat hij zich niet gedroeg overeenkomstig de bevelen en waarschuwingen van de Politie. Onder deze omstandigheden en gelet op het feit dat het een aanhouding langs de kant van de weg betrof, was er voor de Politie geen reden om ter plaatse te onderzoeken of [eiser] daadwerkelijk (foto)journalist was, aldus (samengevat) de Politie en ook de Staat.
Aanhouding
4.3.
Zoals gezegd staat niet ter discussie dat [eiser] ten tijde van de aanhouding heeft medegedeeld dat hij journalist is. Ook staat vast dat hij op dat moment (in ieder geval) zijn politieperskaart bij zich droeg. Wel hebben [eiser] enerzijds en de Staat en de Politie anderzijds ieder een andere lezing van de omstandigheden die aan de aanhouding vooraf zijn gegaan. De Staat en de Politie verwijzen hiervoor naar het proces-verbaal van bevindingen. Kort samengevat volgt hieruit dat aan alle inzittenden van de bestelbus is medegedeeld dat zij aangehouden waren en dat zij moesten stoppen met bellen, filmen en berichten versturen en dat hier geen gehoor aan werd gegeven, waarna opnieuw een waarschuwing is gegeven. [eiser] heeft hierop gezegd dat hij als journalist gewoon zijn werk mocht doen en is doorgegaan met bellen en filmen. Uiteindelijk is onder andere de mobiele telefoon van [eiser] in bewaring genomen, aldus de Staat en de Politie.
[eiser] heeft hier tegenover gesteld dat hij aanvankelijk van een politieagent toestemming heeft gekregen om te filmen en dat hij pas na vijftien tot twintig minuten is gemaand zijn camera weg te doen. Van deze stelling heeft [eiser] evenwel geen concreet bewijs aangeboden. De kantonrechter gaat dan ook uit van de inhoud van het (onder 2.1. deels geciteerde) proces-verbaal. Dit betekent dat vast staat dat [eiser] – na de mededeling dat alle inzittenden waren aangehouden – evenals de andere personen in de bestelbus geen gehoor heeft gegeven aan de opdracht van de Politie om te stoppen met bellen en filmen. Anders dan [eiser] kennelijk meent, ontslaat het bezit van een politieperskaart – los van de vraag of, wanneer en op welke wijze de echtheid hiervan moet worden geverifieerd – hem als journalist niet van de verplichting om gehoor te geven aan dergelijke opdrachten. Op de politieperskaart staat ook vermeld dat de houder daarvan aanwijzingen in het kader van veiligheid en opsporing van politie en andere hulpverleners dient op te volgen. Het komt naar het oordeel van de kantonrechter dan ook voor rekening en risico van [eiser] dat hij er onder de omstandigheden van dit geval niet voor heeft gekozen gehoor te geven aan de opdracht te stoppen met bellen en filmen.
4.4.
Vervolgens is de vraag of de Politie ter plaatse had moeten onderzoeken of [eiser] journalist is. Hoewel uit de door [eiser] in het geding gebrachte videobeelden – zoals hij ook stelt – kan worden afgeleid dat de aanhouding op zichzelf gemoedelijk verliep, doet dit niet af aan het feit dat het ging om de gelijktijdige aanhouding van 22 personen op een kruispunt dat hierbij, zo volgt ook uit de beelden, (deels) werd geblokkeerd. Ter zitting heeft de Politie onweersproken aangevoerd dat in een dergelijk geval de noodzaak bestaat de orde en rust ter plaatse te herstellen. Bovendien geldt dat de Politie bij een ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit – zoals hier – alle verdachten op grond van artikel 53 lid 2 Sv zo spoedig mogelijk ter voorgeleiding naar het bureau dient te brengen. De kantonrechter is, gelijk aan het verweer van de Staat en de Politie, dan ook van oordeel dat de Politie onder deze omstandigheden het onderzoek naar de hoedanigheid van [eiser] als journalist mocht voortzetten op het politiebureau. Te meer, nu de Politie in dit verband onweersproken heeft aangevoerd dat steeds meer mensen zich tegenover de Politie, al dan niet met een zelfgemaakte perskaart, uitgeven voor journalist en de foto op de perskaart van [eiser] op het eerste gezicht weinig gelijkenis vertoonde met zijn uiterlijk op dat moment.
4.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen bestond (ook) ten aanzien van [eiser] een deugdelijke wettelijke basis voor de aanhouding en de overbrenging naar het politiebureau. Op het moment van aanhouding bestond immers ten aanzien van
alleinzittenden van de bestelbus een verdenking voor het treffen van voorbereidingshandelingen ten aanzien van een misdrijf als bedoeld in artikel 162 Sr. Dat later is vastgesteld dat [eiser] inderdaad als journalist aanwezig was bij de actie, leidt niet tot een ander oordeel.
Inbeslagneming
4.6.
Op grond van artikel 95 Sv juncto artikel 94 Sv verliezen aangehouden personen de beschikking over de voorwerpen die zij bij hun aanhouding bij zich dragen. De Politie was – gelet op het feit dat [eiser] terecht is aangehouden – dus bevoegd de camera’s en mobiele telefoon van [eiser] in te nemen.
[eiser] heeft nog gesteld dat hierbij de bronbescherming in het geding is gekomen, omdat de Politie zich toegang heeft verschaft tot het startscherm van zijn mobiele telefoon om deze op vliegtuigstand te zetten. Hierbij heeft de Politie volgens [eiser] zicht kunnen krijgen op (berichten van) zijn bronnen. De Politie en de Staat hebben dit vervolgens betwist en aangevoerd dat [eiser] bovendien op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt dat bij het op vliegtuigstand zetten van de telefoon daadwerkelijk van journalistieke bronnen afkomstige berichten leesbaar waren en dat deze door de Politie ook gelezen zijn. [eiser] heeft vervolgens nagelaten om nadere feiten en omstandigheden te stellen, op basis waarvan de conclusie kan worden getrokken dat de bronbescherming daadwerkelijk in het geding is gekomen. De kantonrechter zal deze stelling van [eiser] dan ook passeren.
Artikel 10 EVRM
4.7.
Tot slot stelt [eiser] dat door de Politie en de Staat een ontoelaatbare inbreuk is gemaakt op het recht van vrije nieuwsgaring ex artikel 10 EVRM (vrijheid van meningsuiting).
De kantonrechter stelt voorop dat het recht op vrije nieuwsgaring niet absoluut is en dat deze kan worden beperkt op grond van lid 2 van genoemd artikel. Hierin is bepaald dat de uitoefening van dit recht plichten en verantwoordelijkheden met zich brengt en daarom kan onderworpen aan
‘bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen (…)’.
In dit geval is aan de voorwaarden van deze zogeheten beperkingsclausule voldaan. Zoals hiervoor al is overwogen, bestond immers een wettelijke grondslag voor de aanhouding van [eiser] en diende deze aanhouding ter bescherming van een legitiem doel (de openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten). Van schending van artikel 10 EVRM is dan ook geen sprake. Dat uiteindelijk na aankomst en onderzoek op het politiebureau is vastgesteld dat [eiser] journalist is, maakt dit niet anders.
Voor de volledigheid merkt de kantonrechter nog op dat een en ander ook niet tot de conclusie leidt dat de Politie en de Staat op de stoel van de journalist zijn gaan zitten door aan te voeren dat [eiser] zijn journalistieke werkzaamheden ook op een andere wijze (en dus niet ‘embedded’) had kunnen uitvoeren dan wel dat preventief een sanctie staat op ‘embedded’ verslaggeving. Hooguit kan de conclusie zijn dat de in dit geval door [eiser] gekozen invulling van het journalistieke werk bepaalde risico’s met zich kan brengen, zoals aanhouding.
Conclusie
4.8.
Conclusie uit het voorgaande is dat de Politie en de Staat niet onrechtmatig jegens [eiser] hebben gehandeld en dat de in dit verband gevorderde verklaring voor recht zal worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor de overige vorderingen van [eiser] , die hieruit rechtstreeks voortvloeien. De overige stellingen en weren van partijen behoeven dan ook geen bespreking meer.
Proceskosten
4.9.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De hierover gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen als hierna vermeld.
4.10.
De door de Politie gevorderde nakosten en de rente daarover zullen op de hierna in het dictum weergegeven wijze worden begroot.

5.Beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van de Staat vastgesteld op € 498,- als het aan de gemachtigde van de Staat toekomende salaris en bepaalt dat dit bedrag binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis moet zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van de Politie vastgesteld op € 498,- als het aan de gemachtigde van de Politie toekomende salaris en bepaalt dat dit bedrag binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis moet zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
5.4.
veroordeelt [eiser] tot betaling van € 124,- aan nasalaris, voor zover de Politie daadwerkelijk nakosten zal maken, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag der voldoening, en voorts, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, vermeerderd met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag der voldoening;
5.5.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de veroordelingen onder 5.2. tot en met 5.4. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 september 2022.