In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 januari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. T. Thissen, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 11 november 2021 de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 23 december 2021 behandeld, maar beide partijen zijn niet verschenen, ondanks een bericht van verhindering.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris op 17 december 2021 had bericht dat de eiser op 16 december 2021 met onbekende bestemming was vertrokken. De gemachtigde van de eiser heeft aangegeven geen contact meer te hebben met de eiser. Gezien het feit dat de eiser niet ter zitting is verschenen, concludeert de rechtbank dat hij geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep. Hierdoor heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De uitspraak is openbaar gedaan op 23 december 2021 door rechter mr. J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier mr. M.Ch. Grazell. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen één week na bekendmaking hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.