ECLI:NL:RBDHA:2022:9198

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4820
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een gebiedsverbod aan een persoon die ernstige overlast veroorzaakt in het centrum van Den Haag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een persoon die in Den Haag woont, en de burgemeester van Den Haag, die als verweerder optreedt. De zaak betreft de oplegging van een gebiedsverbod aan eiser, die door de burgemeester is opgelegd vanwege herhaaldelijke ernstige overlast in het centrum van de stad. Het gebiedsverbod is ingesteld voor de duur van drie maanden, van 7 december 2020 tot en met 7 maart 2021, en is later uitgebreid. Eiser heeft tegen deze besluiten beroep aangetekend, waarbij hij aanvoert dat het verbod niet gerechtvaardigd is en dat de meldingen van overlast voornamelijk afkomstig zijn van de politie zelf. Hij stelt dat hij afhankelijk is van het verboden gebied voor zijn bestaan, omdat hij daar straatkranten verkoopt en sociale contacten onderhoudt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de burgemeester bevoegd is om een gebiedsverbod op te leggen aan personen die de openbare orde ernstig verstoren. De rechtbank heeft de argumenten van eiser tegen het gebiedsverbod gewogen en geconcludeerd dat de burgemeester aannemelijk heeft gemaakt dat eiser herhaaldelijk de openbare orde heeft verstoord. De rechtbank heeft ook overwogen dat de burgemeester voldoende heeft aangetoond dat er ernstige vrees bestond voor verdere verstoring van de openbare orde. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat de politie hem onterecht heeft behandeld of dat er alternatieven voor het gebiedsverbod beschikbaar waren.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat het gebiedsverbod een geschikt middel is om verdere overlast te voorkomen en dat de belangen van de openbare orde zwaarder wegen dan de bewegingsvrijheid van eiser. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, wat betekent dat de rechtbank de beslissing van de burgemeester om het gebiedsverbod op te leggen heeft bevestigd. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/4820 BESLU

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G. van der Steen),
en

de burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. N.A. van der Sluijs).

Procesverloop

Bij besluit van 4 december 2020 (het primaire besluit I) heeft verweerder aan eiser een gebiedsverbod opgelegd voor de duur van drie maanden, van 7 december 2020 tot en met 7 maart 2021.
Bij besluit van 3 februari 2021 (het primaire besluit II) heeft verweerder het primaire besluit I gewijzigd in die zin dat het aan eiser opgelegde gebiedsverbod wordt uitgebreid voor de periode 5 februari 2021 tot en met 7 maart 2021.
Bij besluit van 9 juni 2021 (het bestreden besluit) is verweerder bij dat besluit gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 22 juni 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder, in aanwezigheid van [A] , politieambtenaar.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Verweerder heeft eiser een gebiedsverbod opgelegd [1] en deze op verzoek uitgebreid, omdat eiser structureel ernstige overlast veroorzaakt in het centrum van Den Haag. Met een kaart bij het besluit is het verboden gebied afgebakend. Verweerder heeft hierbij het belang van de openbare orde zwaarder laten wegen dan het belang van eiser om zich vrij binnen dat gebied te kunnen verplaatsen.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser betoogt dat een gebiedsverbod niet gerechtvaardigd is, omdat de meldingen van overlast grotendeels afkomstig zijn van de politie zelf. Hoewel hij zijn omgeving nauwelijks tot last geweest, heeft de politie hem regelmatig opgepakt, weggestuurd of racistisch bejegend. Verweerder is verantwoordelijk voor een veilige en gezonde fysieke leefomgeving voor daklozen. In dit geval heeft verweerder streng gehandhaafd zonder een alternatief, zoals hulpverlening, te bieden. Eiser is van het verboden gebied afhankelijk om in zijn bestaan te kunnen voorzien door het verkopen van straatkranten. Ook speelt zijn sociale leven zich daar af en krijgt hij van verschillende horecagelegenheden zo nu en dan te eten en te drinken. Gelet op de hoeveelheid meldingen en de ernst van de overlast is het gebiedsverbod een onevenredige maatregel.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Bevoegdheid van de burgemeester
3. Verweerder heeft de bevoegdheid om aan een persoon die de openbare orde ernstig heeft verstoord of herhaaldelijk de openbare orde heeft verstoord een bevel te geven om zich niet te bevinden in een of meer bepaalde delen van de gemeente. [2] Verweerder mag dat bevel alleen geven bij ernstige vrees voor verdere verstoring van de openbare orde. Ook mag verweerder het bevel voor maximaal drie maanden geven, maar hij kan het bevel wel verlengen. Een bevel om zich niet te bevinden in een of meer bepaalde delen van de gemeente is, kort gezegd, een gebiedsverbod. [3] Voor het opleggen van een gebiedsverbod is volgens rechtspraak van de hoogste bestuursrechter niet vereist dat voor de gedragingen die aan het verbod ten grondslag liggen een onherroepelijke veroordeling door de strafrechter is uitgesproken. Wél moet verweerder aannemelijk hebben gemaakt dat de overlastgevende gedragingen hebben plaatsgevonden.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de lijst met 20 incidenten in de periode 27 augustus 2020 tot en met januari 2021 die als overlastgevend worden beschouwd niet heeft betwist. Hieruit blijkt dat sprake is van overlastgevend en soms strafbaar gedrag, zoals onder meer het slapen op de openbare weg, het achterlaten van straatafval en het niet naleven van de Corona-regels (1,5 meter maatregel) in het centrum van Den Haag. Er zijn wederom incidenten geweest na het eerdere gebiedsverbod en ook in een groter gebied. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de politie hem onheus en racistisch heeft bejegend. Uit de registraties blijkt juist dat hij politiemedewerkers zelf niet altijd netjes heeft bejegend.
Hierbij is meegewogen dat eiser voortdurend onder invloed van alcohol en/of drugs overlast veroorzaakt, waarschuwingen en bekeuringen er niet toe leiden dat eiser de oorzaak van zijn probleem aanpakt en dat sprake is van zorgmijdend gedrag. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat eiser bij alle passende hulpinstaties hulp is aangeboden, maar dat dit niets heeft opgeleverd. Eiser wenst geen gebruik te maken van het daklozenloket, wil niet naar de nachtopvang en staat niet open voor een gesprek met zijn casemanager. Niet valt in te zien dat verweerder zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van mogelijkheden tot hulpverlening. Gelet op de aan de orde zijnde hoeveelheid incidenten en het karakter daarvan, heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat eiser herhaaldelijk de openbare orde heeft verstoord en dat de ernstige vrees bestond voor een verdere verstoring van de openbare orde. [4] Verweerder was dan ook bevoegd om een gebiedsverbod op te leggen.
Evenredigheid
5. Verweerder heeft bij het gebruiken van zijn bevoegdheid tot opleggen van een gebiedsverbod beoordelings- en beleidsruimte.. Dat betekent dat verweerder een belangenafweging moet maken om te beslissen of hij van die bevoegdheid gebruik maakt en op welke wijze hij van de bevoegdheid gebruik maakt. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. [5] Eiser heeft daar een beroep op gedaan.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht heeft besloten tot het opleggen van het gebiedsverbod aan eiser. Het gebiedsverbod kan worden aangemerkt als een geschikt middel om verdere verstoring van de openbare orde te voorkomen in het gebied, omdat eiser als gevolg van het verbod niet in dat gebied mag komen en het hem op die wijze onmogelijk wordt gemaakt om daar overlast te veroorzaken. Het zou er ook toe kunnen leiden dat eiser eerder geneigd is om hulp te accepteren, omdat hij uit zijn vertrouwde omgeving wordt weggehaald. Verweerder heeft voorafgaand aan het opleggen van het verbod onderzocht of eiser hulp aangeboden kon worden om verdere overlast te voorkomen, maar op eerdere pogingen tot hulpverlening is eiser niet ingegaan. Daarnaast heeft verweerder op zitting voldoende toegelicht dat het gebiedsverbod noodzakelijk is, omdat niet is gebleken dat een minder ingrijpend middel mogelijk was. Eiser krijgt overigens een daklozenuitkering waardoor het verkopen van kranten niet de enige mogelijkheid is om in zijn bestaan te voorzien. Ook zijn er genoeg mogelijkheden om zijn in sociale contacten te voorzien buiten het bestreden gebied. Gelet op de hoeveelheid incidenten, de omstandigheid dat deze incidenten zich in de openbare ruimte hebben afgespeeld, de aard van de incidenten en de gevoelens van angst die dat tot gevolg heeft gehad, heeft verweerder het belang dat is gediend bij het beëindigen van die overlast en gevoelens van angst zwaarder mogen laten wegen dan het belang van eiser bij zijn bewegingsvrijheid in dit beperkte gebied.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder terecht heeft besloten tot het opleggen van het gebiedsverbod. Eiser krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Abdolbaghai, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 172a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Gemeentewet en de Beleidsregel Wet Maatregelen Bestrijding Voetbalvandalisme en Ernstige Overlast van 21 maart 2011 (de Beleidsregel).
2.Op grond van artikel 172a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Gemeentewet.
3.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1418, r.o. 1.
4.Uitspraak van de ABRvS van 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1418, r.o. 5.1.1.
5.Artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb)