ECLI:NL:RBDHA:2022:9196

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 1635
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van jachtakte en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de intrekking van een jachtakte. Eiser, die zijn jachtakte voor het jachtseizoen 2020-2021 had ontvangen, zag deze ingetrokken door de Korpschef van politie op 12 maart 2020. Eiser heeft hiertegen administratief beroep aangetekend, maar dit werd aanvankelijk ongegrond verklaard door de minister van Justitie en Veiligheid op 21 januari 2021. Later, op 22 juli 2021, heeft de minister het primaire besluit herroepen en het administratief beroep alsnog gegrond verklaard.

Eiser heeft op 17 juni 2022 zijn beroep ingetrokken, vergezeld van een verzoek om vergoeding van de proceskosten door verweerder. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, waarop verweerder op 6 juli 2022 heeft geantwoord. De rechtbank heeft besloten dat een nadere zitting niet nodig was. In haar overwegingen stelt de rechtbank vast dat verweerder door het intrekken van het bestreden besluit aan eiser tegemoet is gekomen, wat betekent dat verweerder in beginsel gehouden is om de proceskosten te vergoeden, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit zouden uitsluiten.

De rechtbank concludeert dat er geen dergelijke bijzondere omstandigheden zijn en dat verweerder zich niet verzet tegen de veroordeling in de proceskosten. De rechtbank stelt de proceskosten vast op € 759,-, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht. Daarnaast overweegt de rechtbank dat verweerder ook het griffierecht van € 181,- aan eiser moet vergoeden. De rechtbank heeft verweerder dan ook veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 18 augustus 2022.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/1635

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: P.M. Timmer Arends),
en

de minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: B.H. Duits).

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2020 (het primaire besluit) heeft de Korpschef van politie de aan eiser voor het jachtseizoen 2020-2021 verstrekte jachtakte ingetrokken.
Bij besluit van 21 januari 2021 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het administratief beroep van eiser ongegrond verklaard.
Bij besluit van 22 juli 2021 (bestreden besluit 2) heeft verweerder het primaire besluit herroepen en het administratief beroep van eiser alsnog gegrond verklaard.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Bij brief van 17 juni 2022 heeft eiser het beroep ingetrokken met een gelijktijdig verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft bij brief van 6 juli 2022 gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een (nadere) zitting achterwege wordt gelaten.

Overwegingen

1. De rechtbank kan bij afzonderlijke uitspraak [1] een bestuursorgaan in de proceskosten veroordelen, indien daarom bij de intrekking van het beroep wordt verzocht en verweerder geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen.
2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder door het bestreden besluit in te trekken aan eiser is tegemoetgekomen. Dit brengt met zich dat verweerder in beginsel gehouden is om de door eiser gemaakte proceskosten te vergoeden. Dit zou alleen anders zijn wanneer er sprake zou zijn van bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer de noodzaak van eiser om beroep in te stellen uitsluitend aan zijn eigen handelwijze te wijten is. Van dergelijke omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Daarbij betrekt de rechtbank dat verweerder bij brief van 6 juli 2022 heeft laten weten dat hij zich niet verzet tegen een veroordeling in de proceskosten. De rechtbank ziet dan ook voldoende aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten.
3. Deze door eiser gemaakte proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 759,- bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1.
4. De rechtbank overweegt ten overvloede dat verweerder ingevolge artikel 8:41, zevende lid, van de Awb het griffierecht van € 181,- aan eiser moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Abdolbaghai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.