ECLI:NL:RBDHA:2022:9194

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
C/09/632831 / KG ZA 22-676
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over erkenning praktijkopleidingsinstellingen in de geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag werd behandeld, vorderde Silver Specialistische Zorg B.V. (hierna: Silver) een voorziening tegen de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De zaak betreft de erkenning van praktijkopleidingsinstellingen voor de opleidingen gezondheidszorgpsycholoog en psychotherapeut, en de vraag of de Staat deze erkenning ten onrechte heeft overgelaten aan de Federatie voor Gezondheidszorgpsychologen en Psychotherapeuten (FGzPt). Silver stelt dat de FGzPt onterecht strengere eisen stelt dan wettelijk is toegestaan, wat hen belemmert in hun opleidingscapaciteit en toegang tot subsidies. De mondelinge behandeling vond plaats op 16 augustus 2022, waarbij Silver haar vorderingen gedeeltelijk heeft ingetrokken. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Staat, door de instemming met de Regeling van de FGzPt, zijn verantwoordelijkheden niet naar behoren heeft ingevuld. Echter, de voorzieningenrechter concludeerde dat de toezeggingen van de Staat om de situatie te rectificeren voldoende waren om de spoedeisende belangen van Silver te waarborgen. De vorderingen van Silver werden afgewezen, maar de proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/632831 / KG ZA 22-676
Vonnis in kort geding van 7 september 2022
in de zaak van
SILVER SPECIALISTISCHE ZORG B.V.te Tilburg,
eiseres,
advocaat mr. K.J. Breedijk te Tilburg,
tegen:
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport)te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.H.T. van Gijssel te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘Silver’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 3 augustus 2022, met producties en aanvullende productie;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de pleitnotities van Silver.
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 16 augustus 2022. Ter zitting heeft Silver haar vordering verminderd door intrekking van de in de dagvaarding onder IV. en V. vermelde vorderingen. Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Silver is een instelling in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) en verleent psychologische zorg. Bij Silver zijn ongeveer 50 psychologen werkzaam. Dit betreft een mix van psychologen als bedoeld in artikel 3 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG), te weten gezondheidszorgpsychologen en/of psychotherapeuten en daarnaast WO-afgestudeerde basispsychologen die nog niet in de gelegenheid zijn (geweest) om de opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog en/of psychotherapeut te volgen.
2.2.
Silver wenst (het praktijkdeel van) de opleiding voor gezondheidszorgpsycholoog en/of psychotherapeut te verzorgen, althans daar opleidingsplaatsen voor beschikbaar te hebben en te houden en daarvoor – vervolgens – een subsidie in de vorm van een (door de NZA te verstrekken) beschikbaarheidsbijdrage voor medische vervolgopleidingen te ontvangen.
2.3.
In de Wet BIG wordt ten aanzien van beroepen binnen de psychologie onderscheid gemaakt tussen de basisberoepen en de specialismen. Voor de toegang tot de beroepen van artikel 3 Wet BIG (waaronder vallen de gezondheidszorgpsycholoog en de psychotherapeut) berust de verantwoordelijkheid bij de minister van VWS (hierna: de Minister). Voor de toegang tot de wettelijk erkende gespecialiseerde beroepen (als bedoeld in artikel 14 van de Wet BIG) berust de verantwoordelijkheid bij door de Minister goedgekeurde beroepsorganisaties. Voor psychologische beroepen is dit sinds 2015 de Federatie voor Gezondheidszorgpsychologen en Psychotherapeuten (hierna: FGzPt).
2.4.
Op grond van het Besluit gezondheidszorgpsycholoog en het Besluit psychotherapeut bestaan de opleidingen tot gezondheidszorgpsycholoog en psychotherapeut uit een cursorisch onderdeel en een praktijkdeel. In de praktijk verzorgen door de Minister aangewezen opleidingsinstellingen het cursorische gedeelte en gaan zij een samenwerking aan met praktijkopleidingsinstellingen die (onder verantwoordelijkheid van de opleidingsinstelling) het praktijkgedeelte verzorgen.
2.5.
Op grond van de door de NZA gehanteerde regels komen alleen erkende praktijkopleidingsinstellingen in aanmerking voor een beschikbaarheidsbijdrage.
2.6.
Tot zeer recent werd de erkenning van de praktijkopleidingsinstellingen uitgevoerd door de Commissie Registratie en Toezicht (CRT) van de FGzPt.
2.7.
Met betrekking tot deze erkenning heeft de FGzPt criteria vastgesteld in haar Regeling Gezondheidszorgpsycholoog en Psychotherapeut, basisberoep en specialismen (hierna: de Regeling). De Minister heeft met deze Regeling ingestemd en deze instemming gepubliceerd in de Staatscourant. Bij besluit van 15 december 2020 heeft de Minister ingestemd met de door de FGzPt aangepaste Regeling en ook deze instemming gepubliceerd in de Staatscourant.
2.8.
Tussen 2012 en 2018 beschikte Silver, althans een aan haar verwante entiteit, over een erkenning als praktijkopleidingsinstelling voor de opleidingen gezondheidszorgpsycholoog en psychotherapeut. Deze erkenning is met ingang van 1 juli 2018 door de FGzPt ingetrokken.
2.9.
Sinds 2018 heeft Silver in meerdere bestuursrechtelijke procedures geklaagd over de Regeling. Silver heeft onder meer bezwaar gemaakt tegen het instemmingsbesluit van 15 december 2020.
2.10.
Bij uitspraak van 15 juli 2022 (hierna: de Uitspraak) heeft de bestuursrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant het bezwaar van Silver tegen het instemmingsbesluit van de Minister met de Regeling gegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank het volgende overwogen:

De rechtbank overweegt dat de minister al geruime tijd, in ieder geval al sinds de nota van 15 april 2019, op de hoogte is van deze problematiek. In de nota staat ook dat de regelingen van de FGzPt niet alleen voorschriften bevatten voor specialisten (vanwege artikel 14 van de Wet BIG), maar ook voor opleidingsinstellingen voor de basisberoepen van gezondheidszorgpsycholoog en psychotherapeut (als bedoeld in artikel 3 van de Wet BIG). De wet kent echter geen grondslag om in te stemmen met de regelingen ten aanzien van de onderdelen die betrekking hebben op de artikel 3 van de Wet BIG-beroepen. De verantwoordelijkheid voor de basisberoepen ligt volledig bij de minister en niet bij de FGzPt.
In de huidige situatie leidt dat ertoe dat de strengere verenigingsregels van de FGzPt tot wettelijke regels worden verheven en als zodanig worden toegepast. Partijen die daar niet aan voldoen, komen per definitie niet in aanmerking om de opleiding tot gezondheidszorgpsycholoog of psychotherapeut te verzorgen. Sterker nog, zij kunnen daarover niet eens een bestuursrechtelijk appellabel besluit verkrijgen van de verantwoordelijke minister, omdat privaatrechtelijke instellingen zoals de opleidingsinstellingen en Stichting TOP opleidingsplaatsen de aanvraagprocedure uitvoeren en daarbij met instemming of op aanwijzing van de minister de regels van de FGzPt toepassen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de minister met deze instemming van de Regeling niet heeft gehandeld zoals het een zorgvuldig handelend bestuursorgaan betaamt en dat het bestreden besluit daarom in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel (artikel 3:2 van de Awb.)
Ten onrechte heeft de minister geen aanleiding gezien om de FGzPt op te dragen de aspecten in de regeling die betrekking hebben op artikel 3 van de Wet BIG te schrappen en de beschermde titels uit artikel 3 van de Wet BIG te verwijderen uit de Regeling. Door opnieuw in te stemmen met een dergelijke verwarrende en onjuiste regelgeving, laat de minister zijn regelgevende bevoegdheid inmiddels feitelijk invullen door een daartoe niet bevoegde private instelling en vult de minister zelf zijn bevoegdheid tot het stellen van regels voor de basisberoepen onvoldoende in. Dat klemt temeer nu meerdere partijen de minister hebben gevraagd actie te ondernemen en zij er in de praktijk tegenaan lopen dat de FGzPt strengere eisen stelt dan bij wet voorzien.
2.11.
Bij (advocaat)brief van 19 juli 2022 heeft Silver onder verwijzing naar de Uitspraak de Minister gesommeerd om aan de FGzPT binnen vijf dagen nadien op te dragen om alle aspecten in de Regeling die betrekking hebben op artikel 3 van de Wet BIG onmiddellijk te schrappen en de beschermde titels van artikel 3 van de Wet BIG te verwijderen uit de Regeling en om de FGzPt te verbieden om enige regeling of bepaling met betrekking tot de basisberoepen op te stellen, dan wel om toezicht uit te oefenen. In deze brief verzoekt Silver de Minister om een afschrift van de opdracht aan de FGzPt te publiceren in de Staatscourant en dat te versturen aan alle betrokken partijen.
2.12.
Bij e-mail van 20 juli 2022 is door het ministerie aan Silver meegedeeld dat kennis is genomen van de Uitspraak en dat de Minister zich zal beraden over de gevolgen. In deze brief schrijft het ministerie dat vanwege de vakantie van de betrokken ambtenaren geen gehoor kan worden gegeven aan de sommatie.
2.13.
Bij (advocaat)brief van 11 augustus 2022 heeft de Minister – mede naar aanleiding van de door Silver uitgebrachte dagvaarding – toegezegd om op zeer korte termijn uitvoering te geven aan de Uitspraak, onder meer door:
  • de FGzPt eerst schriftelijk en daarna telefonisch te verzoeken om de Regeling zodanig aan te passen dat deze niet meer de indruk wekt van toepassing te zijn op de basisberoepen en om de beschermde titels van gezondheidszorgpsycholoog en psychotherapeut uit de titel te verwijderen;
  • Silver op zo kort mogelijke termijn te informeren over de nader vast te stellen erkenningsprocedure voor praktijkopleidingsinstellingen, waarbij de Minister zal beslissen op de aanvraag van Silver en zal borgen dat Silver voldoende tijd zal hebben om de erkenningsprocedure te doorlopen voordat op 1 april 2023 de nieuwe deadline verstrijkt waarop praktijkopleidingsinstellingen een aanvraag kunnen doen voor de door hen gewenste opleidingsplaatsen voor 2024.

3.Het geschil

3.1.
Na vermindering van eis vordert Silver, zakelijk weergegeven:
I. De Staat te bevelen om, binnen vijf werkdagen na dit vonnis, de FGzPT op te dragen om alle aspecten in de Regeling van de FGzPT die betrekking hebben op artikel 3 van de Wet BIG onmiddellijk te schrappen en de beschermde titels uit artikel 3 van de Wet BIG uit de Regeling te verwijderen, waarbij deze schrapping alle aspecten van regelingen, besluiten van commissies en alle overige documenten en gedragingen van de FGzPT dient te beslaan zodat niet in subregelingen of enig ander document of handelen dezelfde situatie (het onrechtmatig gebruik van de beschermde titels en het opstellen van buitenwettelijke regels of aanvulling e.d. betreffende artikel 3-beroepen) feitelijk blijft bestaan, althans een in goede justitie te bepalen voorziening;
II. De Staat te bevelen om in de eerstvolgende uitgave van de Staatscourant een afschrift van deze opdracht aan de FGzPT te publiceren;
III. en hem te bevelen een afschrift van deze opdracht toe te zenden aan alle overige bij de opleiding betrokken partijen zoals in ieder geval maar niet uitsluitend de door de minister aangewezen opleidingsinstellingen, Stichting TOP-opleidingsplaatsen, De Nederlandse GGZ, MeerGGZ, de NZA, de IGJ en andere betrokken (veld)partijen en Silver;
een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de proceskosten, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Aan deze vorderingen legt Silver het volgende ten grondslag.
Omdat erkenning als praktijkopleidingsinstelling in de praktijk vereist is, heeft Silver sinds 2018 de facto niet meer kunnen opleiden en is zij ook niet meer in aanmerking gekomen voor een beschikbaarheidsbijdrage. Silver is voor haar belangen opgekomen, maar zij is stelselmatig tegengewerkt en gefrustreerd, terwijl de Minister wist dat de Regeling in strijd was met de wet. In de Uitspraak is bevestigd dat de Regeling buitenwettelijk was en dat deze strenger was dan bij wet voorzien. Silver wenst zo snel mogelijk weer te beginnen met opleiden en daarvoor dient zij te weten aan welke eisen moet worden voldaan. Silver heeft er belang bij vóór het jaar 2023 te vernemen door wie zij dient te worden erkend op grond van welke regels. Ondanks de Uitspraak staat de buitenwettelijke regeling nog altijd op de website van de FGzPt en weet Silver nog altijd niet waar zij aan toe is. Zolang Silver niet kan opleiden wordt zij ernstig bedreigd in haar bedrijfsvoering. Zij heeft daarom een spoedeisend belang bij haar vorderingen.
3.3.
De Staat concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring dan wel afwijzing van het gevorderde, met veroordeling van Silver in de proceskosten. Hij voert daartoe gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Tussen partijen is terecht niet in geschil dat de Minister verantwoordelijk is voor de erkenning van de praktijkopleidingsinstellingen en dat hij dit niet had mogen overlaten aan (de CRT van) de FGzPt. Door de instemming met de Regeling heeft de Minister dit feitelijk wel gedaan. Hij heeft dus niet – zoals vermeld staat in de brief van 11 augustus 2022 – alleen maar die indruk gewekt. De Staat dient daarom actief te bevorderen dat de FGzPt stopt met de erkenning van de praktijkopleidingsinstellingen en dat de Regeling, voor zover die betrekking heeft op de basisberoepen, wordt aangepast, zodat dit voor alle betrokken partijen duidelijk is. De Staat heeft inmiddels toegezegd dat het huidige kader van de FGzPt voor erkenning van de praktijkopleidingsinstellingen zal verdwijnen en dat er een nieuwe regeling komt, waarbij uitgangspunt is dat de bevoegdheid om te erkennen bij de Minister ligt. Daarbij heeft de Staat gegarandeerd dat hij de nieuwe regels op een zodanig tijdstip bekend zal maken dat Silver voldoende tijd en gelegenheid heeft om de erkenningsprocedure te doorlopen, zodat zij, na een eventuele erkenning, tijdig een aanvraag kan indienen voor opname in het verdeelplan 2024. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Staat verder in dat kader verklaard dat met de FGzPt is afgesproken dat aanvragen voor erkenning als praktijkopleidingsinstelling zullen worden doorgezonden aan de Minister. Verder heeft de Staat toegezegd dat hij de FGzPt per omgaande zal verzoeken de website zodanig aan te passen dat duidelijk wordt dat de Regeling niet van toepassing is op de basisberoepen. Op dit laatste punt heeft de Staat toegezegd dat hij de brief waarin deze verzoeken bevestigd worden, in kopie zal sturen aan Silver.
4.2.
Met deze onvoorwaardelijke toezeggingen is de Staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende tegemoet gekomen aan de spoedeisende belangen van Silver. Anders dan Silver kennelijk meent, leidt de Uitspraak er niet zonder meer toe dat de eerdere intrekking van de erkenning geacht moet worden niet te hebben plaatsgevonden en/of dat Silver op zeer korte termijn zonder meer (weer) kan worden erkend. Daargelaten dat die intrekking van de erkenning naar zeggen van de Staat onder meer was gegrond op een onveilig leer- en werkklimaat, dient erkenning immers in voorkomend geval plaats te vinden op basis van de nieuw te maken (nu nog onbekende) regeling en daarop kan niet in kort geding worden vooruitgelopen. Voor zover Silver meent dat zij door het uitblijven van de erkenning, dan wel de eerdere intrekking ervan, ten onrechte schade heeft geleden, is een daarop gerichte (bodem)procedure aangewezen.
4.3.
Bij deze stand van zaken heeft Silver geen belang meer bij de door haar gevorderde voorzieningen. De vorderingen van Silver worden dus afgewezen. In de omstandigheid dat de Staat pas na de dagvaarding concrete stappen heeft ondernomen om aan de Uitspraak te voldoen, ziet de voorzieningenrechter ondanks de afwijzing en de gedeeltelijke intrekking van de vorderingen aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2022.
WJ