ECLI:NL:RBDHA:2022:9183
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van aanvragen voor machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis op basis van artikel 8 EVRM en hoorplicht
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de afwijzing van aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers, twee Syrische nationalen, hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 9 november 2021, waarin hun aanvragen voor een mvv werden afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 9 augustus 2022 behandeld, waarbij de referent, de heer [A], aanwezig was, maar de gemachtigde van eisers niet. De rechtbank overweegt dat eiseres 1, de moeder van de referent, en eiseres 2, de zus van de referent, niet voldoen aan de voorwaarden voor een afgeleide verblijfsvergunning op grond van artikel 29, tweede lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank stelt vast dat de referent meerderjarig is en niet kwalificeert als alleenstaande minderjarige vreemdeling, waardoor zijn moeder niet in aanmerking komt voor een mvv. Ook de aanvraag van eiseres 2 is afgewezen, omdat de wet geen mogelijkheid biedt voor gezinshereniging in het kader van nareis voor zussen van meerderjarige vreemdelingen.
De rechtbank concludeert dat het beroep op artikel 8 van het EVRM niet slaagt, omdat de staatssecretaris niet verplicht is om een verdergaande toets aan artikel 8 uit te voeren dan reeds in artikel 29, tweede lid van de Vw 2000 besloten ligt. De rechtbank oordeelt dat de hoorplicht niet is geschonden, aangezien er geen twijfel bestond over de uitkomst van het bezwaar. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.