ECLI:NL:RBDHA:2022:9181

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
21/1054
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting horeca-inrichting wegens overtredingen coronamaatregelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 augustus 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een horeca-inrichting, vertegenwoordigd door eiser, en de voorzitter van de veiligheidsregio Hollands Midden, als verweerder. De zaak betreft de sluiting van de horeca-inrichting, genaamd Marrakech Lounge, voor de duur van twee maanden, vanwege overtredingen van de coronamaatregelen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van verweerder, die de horeca-inrichting op 12 augustus 2020 en 30 december 2020 had gesloten na geconstateerde overtredingen van de 1,5 meter maatregel tijdens de coronaperiode.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er op 25 en 11 augustus 2020 te veel mensen aanwezig waren in de horeca-inrichting, waardoor de 1,5 meter maatregel niet kon worden gewaarborgd. Eiser betwistte de juistheid van de vaststellingen van de politie en voerde aan dat verweerder niet op de juiste wijze had gehandeld. De rechtbank oordeelde dat verweerder bij het uitoefenen van zijn sluitingsbevoegdheid beoordelingsvrijheid heeft en dat de sluiting proportioneel was gezien de ernst van de overtredingen. Eiser heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de sluiting onterecht zouden maken.

De rechtbank concludeert dat de sluiting van de horeca-inrichting op goede gronden is gebeurd en dat er geen sprake is van vooringenomenheid of schending van het vertrouwensbeginsel. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en hij krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak van handhaving van coronamaatregelen en de bevoegdheid van de veiligheidsregio om in te grijpen bij overtredingen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/1054

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser] handelend onder de naam [h.o.d.n.] , uit [vestigingsplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J. Nagtegaal),
en

de voorzitter van de veiligheidsregio Hollands Midden, verweerder

(gemachtigden: mr. I.M. van der Heijden en mr. drs. M.H.A. Bakkum).

Procesverloop

Bij besluit van 12 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de horeca-inrichting van eiser genaamd de [h.o.d.n.] (hierna: de horeca-inrichting) voor de duur van twee maanden gesloten.
Bij besluit van 30 december 2020 (het bestreden besluit) is verweerder bij dat besluit gebleven. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Eiseres heeft aanvullende stukken ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juni 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
1. De horeca-inrichting is een loungecafé gevestigd in [plaats] . Tijdens de corona-periode heeft eiser volgens verweerder regels overtreden uit de Noodverordening [1] .
2. Uit de bestuurlijke rapportage van 6 augustus 2020 blijkt dat er op 25 juli 2020 meer mensen in de horeca-inrichting aanwezig waren dan was toegestaan. Hierdoor is de 1.5 meter maatregel niet gewaarborgd. Om verdere overtreding van de coronamaatregelen te voorkomen, hebben de verbalisanten op 7 augustus 2020 een last onder dwangsom aan eiseres uitgereikt.
3. Uit de bestuurlijke rapportage van 19 augustus 2020 blijkt dat er op 11 augustus 2020 te veel mensen aanwezig waren in de horeca-inrichting, waardoor de 1,5 meter niet kon worden gewaarborgd. Verweerder heeft daarom besloten tot sluiting van de horeca-inrichting over te gaan voor de duur van twee maanden. De sluiting is op 11 oktober 2020 opgeheven.
Wat is het standpunt van eiser in beroep?
4. Eiser vindt dat verweerder niet op een juiste wijze heeft vastgesteld dat de 1,5 meter maatregel is overtreden. Dit blijkt uit het feit dat de politie slechts een inschatting heeft gemaakt van het aantal aanwezige personen, niet heeft onderzocht of vastgesteld welke personen behoren tot één huishouden en bepaalde constateringen heeft gedaan zonder de achterste ruimte van de horeca-inrichting te betreden. Verweerder heeft niet goed gemotiveerd waarom er is gekozen voor het opleggen van een noodbevel tot sluiting, terwijl lichtere handhavingsinstrumenten toegepast hadden kunnen worden. Uit aanvullende stukken blijkt dat verweerder vooringenomen heeft gehandeld nu hij, ongeacht de uitkomst van de controle, als doel had de horeca-inrichting te sluiten. Tot slot doet eiser een beroep op het vertrouwensbeginsel.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Is de overtreding zorgvuldig vastgesteld?
5. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter moet in beginsel worden uitgegaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend proces-verbaal. Dit geldt eveneens voor op ambtsbelofte opgemaakte bestuurlijke rapportages. [2] Als de in een proces-verbaal vermelde bevindingen worden betwist, zal moeten worden onderzocht of er, gelet op de aard en inhoud van de betwisting, grond bestaat voor zodanig twijfel aan die bevindingen dat deze niet of niet volledig aan de vaststelling van de overtreding ten grondslag kunnen worden gelegd.
6. Verweerder heeft aan de sluiting de bestuurlijke rapportage van de politie van 19 augustus 2020 ten grondslag gelegd. In deze rapportage is vermeld dat er in de nacht van 10 augustus 2020 op 11 augustus 2020 coronaregels werden overtreden in de horeca-inrichting. Er waren te veel mensen aanwezig in de beschikbare ruimtes. In de voorste ruimte van de horeca-inrichting bevonden zich 5 tot 8 personen en in de achterste ruimte bevonden zich tussen de 40 en 50 personen, die zich in groepen van 4 tot 6 personen hadden verdeeld. De verbalisanten hebben eiseres geconfronteerd met het feit dat aan haar recent een last onder dwangsom was uitgereikt. Vervolgens hebben de verbalisanten aangezegd dat de horeca-inrichting gesloten zou worden.
7. De rechtbank ziet, in het licht van wat eiseres heeft aangevoerd, geen aanleiding om te oordelen dat verweerder zodanig had moeten twijfelen aan de juistheid van de bestuurlijke rapportage van 19 augustus 2020 dat deze niet of niet volledig aan de sluiting ten grondslag mocht worden gelegd. Hoewel de politiemedewerkers slechts een inschatting hebben gemaakt van de aanwezige personen hebben zij voldoende kunnen beoordelen dat de totale oppervlakte te klein is om de 1,5 meter maatregel te kunnen waarborgen. De politiemedewerkers hebben dit kunnen vaststellen zonder de achterste ruimte te betreden, omdat de twee ruimten worden gescheiden door een glazen wand en de achterste ruimte hierdoor goed zichtbaar is. Er zijn ook foto’s genomen van de situatie in de achterste ruimte. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet aannemelijk dat alle aanwezige personen die te dicht op elkaar stonden behoorden tot één huishouden en daarmee onder de uitzonderingen vallen op de regel dat 1,5 meter afstand moet worden gehouden. Het is niet aan de politie, maar aan eiseres die zich op de uitzondering op de regel beroept, om aannemelijk te maken wie er op dat moment aanwezig waren en welke personen behoren tot één huishouden. Eiser dan wel de leidinggevende van dienst heeft dit op het moment van de controle ook niet aangevoerd, ondanks dat de politie had aangezegd dat de horeca-inrichting gesloten zou worden vanwege de situatie die zij aantroffen. Het is niet aannemelijk geworden dat eiser of de leidinggevende op dat moment op enige wijze op de hoogte waren of de betreffende groepen al dan niet onder de bedoelde uitzondering vielen. Uit de bestuurlijke rapportage van 19 augustus 2020 blijkt dan ook voldoende dat eiser er niet voor heeft gezorgd dat de aanwezigen waar nodig te allen tijde 1,5 meter afstand van elkaar konden houden tot de dichtstbijzijnde persoon.
Is de sluiting evenredig?
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij het uitoefenen van zijn sluitingsbevoegdheid op grond van de Noodverordening beoordelingsvrijheid. Dit betekent dat het aan verweerder is om de betrokken belangen af te wegen bij het besluit om van de bevoegdheid gebruik te maken. Ook bij de sluitingsduur heeft verweerder deze vrijheid. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat hij een in dit geval een op maat gesneden afweging heeft gemaakt. In plaats van de in andere gevallen toegepaste sluitingsduur van twee weken, heeft verweerder gekozen voor een sluiting voor de duur van twee maanden, omdat binnen een korte periode twee ernstige overtredingen van de coronaregels zijn geconstateerd in de horeca-inrichting. Eiser was een gewaarschuwd man, nu de eerste overtreding gevolgd was door een last onder dwangsom. Dit rechtvaardigt afwijking van de duur van twee weken, die bijvoorbeeld ook werd opgelegd aan inrichtingen die ondanks het nemen van afdoende voorzorgsmaatregelen, te maken kregen met een relevant aantal besmettingen. Een minder ingrijpende maatregel, zoals het vervroegen van de openingstijden, het opstellen van een plan van aanpak of het verbeuren van een dwangsom, zou niet of onvoldoende bijdragen aan het voorkomen van toekomstige overtredingen en stond niet in verhouding tot de voorgeschiedenis. Verweerder voelde zich in aanloop naar de tweede coronagolf genoodzaakt een signaal af te geven om te voorkomen dat er coronabrandhaarden zouden ontstaan. Verweerder heeft er wel voor gekozen om de tevens verbeurde last onder dwangsom na de sluiting niet meer in te vorderen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee – binnen de hem toekomende beoordelingsruimte – een noodzakelijke en proportionele maatregel heeft getroffen. Eiseres heeft ook geen argumenten aangevoerd die maken dat de gevolgen van de sluiting voor haar onevenredig zijn. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de sluiting niet onevenredig is aan de aard en de ernst van de geconstateerde overtreding.
Is er sprake van vooringenomenheid?
9. De rechtbank acht het aannemelijk dat eiseres vanwege de eerdere overtreding en meldingen nauwlettend in de gaten werd gehouden door verweerder. Uit de meldingen van de politie blijkt ook dat ze eerder overtredingen hadden geconstateerd en om die reden terug wilden keren naar de horeca-inrichting. De stelling dat uit de met behulp van de Wet openbaarheid van bestuur verkregen e-mails tussen handhavers of politieambtenaren de indruk ontstaat dat men op voorhand aanstuurde op een sluiting, maakt – wat daar verder ook van zij – niet zonder meer dat verweerder vooringenomen jegens eiser heeft gehandeld.
Is het vertrouwensbeginsel geschonden?
10. Volgens eiseres heeft verweerder toegezegd dat bij een volgende overtreding een last onder dwangsom wordt opgelegd van € 5.000. Volgens eiseres heeft verweerder in strijd gehandeld met het vertrouwensbeginsel door de inrichting vervolgens bij de tweede overtreding gelijk te sluiten. Om deze reden had van sluiting moeten worden afgezien dan wel een schadevergoeding moeten worden verstrekt.
11. De rechtbank overweegt dat verweerder bij iedere overtreding afzonderlijk moet beoordelen welke sanctie of maatregel passend is. Verweerder heeft zich daarbij terecht op het standpunt gesteld dat uit de tekst van de last onder dwangsom niet volgt dat hij bij een nieuwe overtreding geen sluiting zou bevelen. Het staat verweerder vrij om bij herhaalde overtredingen van de coronamaatregelen te kiezen voor een aparte of andersoortige maatregel. Het is ook anderszins niet aannemelijk geworden dat verweerder zich eerder met een specifieke toezegging heeft vastgelegd op een van deze mogelijkheden. De enkele stelling daartoe is onvoldoende. De rechtbank is van oordeel dat het vertrouwensbeginsel niet is geschonden.
Conclusie en gevolgen
12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder op goede gronden tot sluiting van de horeca-inrichting is overgegaan. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Abdolbaghai, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.9e en 10e Noodverordening COVID-19 Veiligheidsregio Hollands Midden.
2.zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1123, en 15 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2826.