ECLI:NL:RBDHA:2022:9179

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
21/2847
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugbetaling lening aan DUO wegens niet voldoen aan inburgeringsplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 augustus 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De eiser, die inburgeringsplichtig is, had een lening van € 5.200,07 afgesloten bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) om een inburgeringscursus te volgen. Echter, de eiser heeft niet voldaan aan zijn inburgeringsplicht, wat heeft geleid tot de verplichting om de lening terug te betalen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister terecht heeft besloten dat de lening terugbetaald moet worden, aangezien de eiser niet aan zijn inburgeringsplicht heeft voldaan. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de eiser geen recht heeft op kwijtschelding van de lening. De rechtbank oordeelde dat de bezwaarprocedure zonder hoorzitting kon worden afgedaan, omdat de bezwaren van de eiser kennelijk ongegrond waren. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de argumenten van de eiser geen invloed hadden op de hoogte van de lening of het maandbedrag. De eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2847

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. A.G.P. de Boon),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Naber).

Procesverloop

Bij besluit van 18 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de terug te betalen lening aan de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) vastgesteld op een bedrag van € 5.200,07.
Bij besluit van 26 februari 2021 (het bestreden besluit) is verweerder bij dat besluit gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 14 juni 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is sinds 17 juli 2015 inburgeringsplichtig in de zin van de Wet inburgering (Wi). Hij heeft bij DUO geld geleend om een inburgeringscursus te kunnen volgen en de inburgeringsexamens te kunnen doen. Eiser had aanvankelijk tot 28 januari 2019 om aan zijn inburgeringsplicht te voldoen.
2. Bij besluit van 9 april 2019 heeft verweerder aan eiser medegedeeld dat hij niet heeft voldaan aan zijn inburgeringsplicht en dat hij daarom het geld dat hij van DUO heeft geleend, moet terugbetalen. Ook heeft verweerder aan eiser een boete van € 300,- opgelegd. Verweerder heeft eiser er verder op gewezen dat hij nog steeds inburgeringsplichtig is en hem nog twee jaar extra, tot 28 januari 2021, de tijd gegeven om in te burgeren. Bij besluit van 24 april 2019 heeft verweerder het door eiser ingediende bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit staat inmiddels in rechte vast.
3. Vervolgens heeft verweerder de hoogte van de lening vastgesteld op een bedrag van € 5.200,07.
4. Op 21 april 2021 heeft verweerder het maandbedrag op nihil gesteld, omdat eiser de financiële middelen niet heeft om de lening te kunnen betalen.
Wat is het standpunt van eiser?
5. Eiser vindt dat de lening door verweerder moet worden kwijtgescholden. Daarnaast vindt eiser dat de bezwaarprocedure ten onrechte zonder hoorzitting is afgedaan. Eiser heeft voldoende argumenten genoemd die invloed zouden kunnen hebben op de hoogte van de lening en het vastgestelde maandbedrag, die hij op een hoorzitting had kunnen toelichten.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het besluit van 9 april 2019 heeft beslist over de kwijtschelding van de lening en dit besluit inmiddels in rechte vaststaat. Eiser had zijn bezwaren, voor zover deze zien op kwijtschelding van de lening, aan moeten voeren in de procedure tegen het besluit van 9 april 2019. Eiser werd vertegenwoordigd door een gemachtigde, die eiser van advies had kunnen voorzien over (het verloop van) de procedure. Gelet op de bewoording van het bezwaarschrift heeft verweerder de bezwaren ook niet hoeven opvatten als een verzoek om terug te komen van het besluit van 9 april 2019 omdat sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden.
7. Verder volgt de rechtbank verweerder dat de argumenten die eiser in bezwaar heeft genoemd geen invloed hebben op de kosten van de inburgeringscursus en de inburgeringsexamens, waardoor het niets zou veranderen aan de hoogte van de lening en het vastgestelde maandbedrag. Anders dan eiser heeft gesteld, houdt de latere aanpassing van het maandbedrag tot nihil geen verband met de argumenten die eiser in bezwaar heeft aangevoerd. Na het besluit tot terugbetaling kan een draagkrachtmeting plaatsvinden. In het geval van eiser is dat ook gebeurd, en hij hoeft momenteel niets terug te betalen omdat zijn draagkracht onvoldoende is. Pas wanneer hij voldoende verdient, moet hij de lening verder terugbetalen. Hiermee is eiser echter niet vrijgesteld van terugbetaling van de lening.
8. De rechtbank overweegt tot slot dat van de in artikel 7:2 van de Awb vervatte algemene hoorplicht kan worden afgezien indien het bezwaar- zoals in dit geval- kennelijk ongegrond is. Naar het oordeel van de rechtbank is de hoorplicht niet geschonden, omdat de bezwaargronden niet zien op dat wat in het primaire besluit is vastgesteld. Nu eiser niet duidelijke bezwaargronden heeft aangevoerd tegen het primaire besluit, heeft verweerder van het horen mogen afzien.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Abdolbaghai, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.