ECLI:NL:RBDHA:2022:9173

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
NL22.299
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling en de grondslag van de maatregel in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. Eiser, die stelt de Burkinese nationaliteit te hebben, is op 5 januari 2022 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in bewaring gesteld op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Tijdens de zitting op 17 januari 2022, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, heeft de rechtbank de zaak behandeld.

De rechtbank overweegt dat de Staatssecretaris de maatregel van bewaring terecht heeft opgelegd, omdat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Eiser heeft zijn asielaanvraag ingediend vlak voor zijn geplande terugkeer naar Burkina Faso, wat de rechtbank doet concluderen dat de aanvraag mogelijk is ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit te verijdelen. Eiser heeft betoogd dat hij een serieuze asielaanvraag heeft ingediend en dat hij niet zal onttrekken aan het toezicht, maar de rechtbank oordeelt dat de argumenten van eiser niet voldoende zijn om aan te nemen dat er geen risico op onttrekking bestaat.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en kan binnen een week na bekendmaking worden aangevochten bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.299
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F.W. Verweij), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr.).

Procesverloop

Bij besluit van 5 januari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen mevrouw J.M. van der Boom. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Burkinese nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1972] .
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Tevens heeft verweerder in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser (1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (2°) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen.
De rechtbank merkt op dat de zware grond 3i is aangekruist, maar dat de zware grond 3h is gemotiveerd.
Grondslag maatregel van bewaring
3. Eiser bestrijd dat de grondslag van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, Vw terecht aan hem is opgelegd. Eiser voert hiertoe aan dat hij zijn asielaanvraag niet louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen, maar dat dit een serieuze asielaanvraag betreft. Hiertoe wijst eiser naar de huidige situatie in Burkina Faso.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Gelet op de feiten en omstandigheden mocht verweerder er redelijkerwijs van uitgaan dat eiser zijn asielaanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen. Eiser heeft aangegeven dat hij niet wil terugkeren naar zijn land van herkomst en eiser heeft zijn asielwens een dag voor vertrek kenbaar gemaakt. Dat eiser stelt dat zijn asielaanvraag serieus is, doet hier niet aan af. De beroepsgrond slaagt niet.
Gronden van de maatregel van bewaring
5. Eiser heeft de lichte grond 4c bestreden. Verweerder heeft deze grond ter zitting ingetrokken. Deze betwisting behoeft geen verdere bespreking door de rechtbank. De maatregel kan namelijk al gedragen worden door de niet-betwiste gronden onder 3b en 3c. De beroepsgrond slaagt dus niet.
Onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen en het lichter middel
6. Eiser voert aan dat niets erop wijst dat hij zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Een aantal gronden zijn dan wel feitelijk juist, maar de conclusie die verweerder hieruit trekt is niet juist. Eiser voert aan dat hij een vaste woon- en verblijfplaats heeft en dat hij er belang bij heeft dat hij door verweerder gehoord wordt voor zijn asielaanvraag. Hij zal zich daarom juist niet onttrekken aan het toezicht op vreemdelingen. Verweerder had daarom moeten volstaan met het toepassen van een lichter middel.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen, samen met de omstandigheden van het geval, volgt het risico
2 Artikel 5.1b, vierde lid, Vb.
op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen. Zo geeft eiser onder andere aan dat hij niet terug wil naar Burkina Faso en eiser heeft zijn asielverzoek een dag voor vertrek ingediend. Dat eiser stelt dat hij een vaste woon- en verblijfplaats heeft en dat hij belang heeft bij beoordeling van zijn asielprocedure is onvoldoende om aan te nemen dat er geen risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen is. Verweerder mocht er dan ook vanuit gaan dat er een risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen bestaat.
Verweerder was daarom niet gehouden om een lichter middel toe te passen. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr.
M.A.W.M. Engels, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
24 januari 2022
en is openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl
Mr. S.G.M. van Veen M.A.W.M. Engels
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.