Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[kind 2] ,geboren op [2021] , V-nummer: [V-nummer 4] allen met de Nigeriaanse nationaliteit,
Rechtbank Den Haag
De Rechtbank Den Haag heeft op 20 januari 2022 uitspraak gedaan in de zaken van twee Nigeriaanse asielzoekers, die samen met hun minderjarige kinderen asiel hadden aangevraagd. De aanvragen werden eerder afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, maar de rechtbank had deze afwijzingen in een eerdere uitspraak gegrond verklaard, waardoor de Staatssecretaris opnieuw moest beslissen. In de bestreden besluiten van 17 augustus 2021 werden de aanvragen opnieuw afgewezen, waarop de eisers beroep instelden. Tijdens de zitting op 13 december 2021 waren de eisers aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde, terwijl de verweerder niet verscheen.
De rechtbank oordeelde dat de eisers niet voldoende aannemelijk hadden gemaakt dat zij bij terugkeer naar Nigeria te vrezen hadden voor represailles van hun mensenhandelaren. Hoewel de rechtbank erkende dat de eisers in het verleden slachtoffer waren van mensenhandel, was er onvoldoende bewijs dat zij bij terugkeer een reëel risico op ernstige schade zouden lopen. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de eisers niet concreet genoeg waren en dat de informatie over de situatie in Nigeria niet voldoende was om een gegronde vrees voor vervolging aan te tonen. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees op het feit dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om hun vrees voor vervolging bij terugkeer overtuigend te onderbouwen, vooral in gevallen van mensenhandel. De rechtbank wees erop dat de verantwoordelijkheid voor het aantonen van een reëel risico bij de eisers ligt, en dat de Staatssecretaris niet onterecht had geconcludeerd dat de vrees voor represailles niet aannemelijk was. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.