ECLI:NL:RBDHA:2022:9150

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 september 2022
Publicatiedatum
13 september 2022
Zaaknummer
NL22.5778
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Algerijnse nationaliteit wegens kennelijk ongegrondheid en risico op ernstige schade

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 september 2022 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Algerijnse nationaliteit, zijn asielaanvraag had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de identiteit, nationaliteit en herkomst van de eiser geloofwaardig werden geacht, maar er geen reëel risico op vervolging of ernstige schade bij terugkeer naar Algerije werd vastgesteld. Eiser stelde dat hij door criminelen in Algerije werd bedreigd en dat hij geen bescherming kon verwachten van de Algerijnse autoriteiten. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer in Algerije daadwerkelijk in gevaar zou komen. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht was en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. W. Anker, met mr. S.C. Spruijt als griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.5778

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

v-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. O.C. Bondam),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

ProcesverloopBij besluit van 31 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Met instemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Algerijnse nationaliteit en is geboren op [Geboortedatum]. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Algerije is benaderd door een groep criminelen en dat hij werd gedwongen met hen samen te werken. Eiser heeft dat geweigerd. Om die reden vreest eiser bij terugkeer naar Algerije problemen met deze criminelen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond als bedoeld in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. [1] Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Ook acht verweerder geloofwaardig dat eiser in Algerije is benaderd door een groep criminelen. Verweerder acht echter niet aannemelijk dat eiser bij terugkeer naar Algerije heeft te vrezen voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM. [2] Ten slotte heeft verweerder overwogen dat eiser zich waarschijnlijk te kwader trouw van zijn paspoort heeft ontdaan.
3. In beroep voert eiser aan dat hij bij terugkeer naar Algerije een reëel risico loopt op ernstige schade. Eiser kan zich niet aan de groep criminelen onttrekken door zich elders in Algerije te vestigen, nu hij als dakloze Algerijn zonder steun van familie overal in Algerije in dezelfde situatie zou belanden. Eiser kan ook geen bescherming verkrijgen van de Algerijnse autoriteiten omdat de politie zich in het hele land schuldig maakt aan foltering. Eiser verwijst hiervoor naar de brief van het Ministerie van Justitie en Veiligheid van 12 mei 2021, waaruit blijkt dat Algerije, als gevolg van een herbeoordeling, niet langer als veilig land van herkomst wordt aangemerkt. [3] Tot slot voert eiser aan dat het standpunt van verweerder dat eiser zich te kwader trouw van zijn paspoort heeft ontdaan, onvoldoende is gemotiveerd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Verweerder heeft terecht overwogen dat eiser bij terugkeer naar Algerije geen reëel risico loopt op ernstige schade. Verweerder heeft in dat verband niet ten onrechte opgemerkt dat niet is gebleken dat eiser zich niet aan de groep criminelen met wie hij problemen verwacht kan onttrekken door zich elders in Algerije te vestigen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij overal in Algerije met dezelfde problemen zal worden geconfronteerd. Daarnaast heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij zich bij (dreigende) problemen niet voor bescherming tot de Algerijnse autoriteiten kan wenden. Uit de door eiser aangehaalde brief blijkt niet dat de autoriteiten geen bescherming bieden. Dat, volgens enkele in de brief genoemde bronnen, het aantal beschuldigingen van foltering op de politiebureaus in Algerije is toegenomen, duidt op een zorgelijke ontwikkeling, maar rechtvaardigt niet de vrees van eiser dat ook hij het slachtoffer zal worden van foltering zodra hij de politie om bescherming vraagt.
5. Verder heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser zich te kwader trouw van zijn paspoort heeft ontdaan. Eiser heeft tijdens het nader gehoor verklaard dat hij zijn paspoort in Frankrijk heeft achtergelaten om te voorkomen dat hij naar Algerije wordt uitgezet. [4] Daaruit volgt dat eiser zich al voor zijn komst naar Nederland bewust was van de mogelijkheid dat zijn verblijfsaanvraag niet zou worden ingewilligd en dat hij, door zijn paspoort in Frakrijk achter te laten, een eventuele terugkeer naar zijn land van herkomst heeft willen bemoeilijken. Dat verweerder de identiteit van eiser bij het bestreden besluit geloofwaardig heeft geacht, leidt niet tot een ander oordeel.
6. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr.S.C. Spruijt, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Brief van 12 mei 2021, gevoegd als bijlage bij de brief van verweerder aan de Tweede Kamer van 11 juni 2021, TK 19637, 2743.
4.Pagina 4, rapport nader gehoor.