Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft de Ethiopische nationaliteit en is geboren op [geboortedag] 1991. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij problemen met de autoriteiten heeft ondervonden omdat hij afkomstig is uit de regio [regio] . Eiser is naar zijn zeggen opgepakt en mishandeld en na twee dagen vrijgelaten toen zijn adoptievader een borgsom betaald had. Eiser is gedagvaard omdat hij verdacht zou worden van hulp aan de [organisatie] ( [organisatie] ). Eiser vreest de autoriteiten en is daarom gevlucht.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit en nationaliteit;
- problemen die eiser heeft gehad vanwege zijn gestelde herkomst.
Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat eisers identiteit en nationaliteit geloofwaardig worden geacht maar zijn gestelde herkomst en de problemen die hij daardoor zou hebben ondervonden niet. Eiser heeft daarmee volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat Ethiopië niet veilig voor hem is.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelt dat verweerder zijn asielaanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Eiser betoogt dat verweerder zijn herkomst en de daaruit voortvloeiende problemen die hij heeft ondervonden, ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Hij voert onder meer aan dat verweerder ten onrechte de door hem overgelegde dagvaarding buiten beschouwing heeft gelaten, enkel omdat de dagvaarding niet op echtheid gecontroleerd kan worden door Bureau Documenten. Verweerder had hiervoor redenen moeten benoemen en had, bijvoorbeeld op grond van de inhoud van het document, moeten beoordelen of er concrete twijfel bestaat over de authenticiteit van dit document. Daarbij meent eiser dat verweerder de ongeloofwaardig geachte herkomst van eiser teveel heeft laten meewegen bij het beoordelen van de overige onderdelen van zijn asielrelaas, waaronder de detenties, oproep en de dagvaarding en huiszoeking.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de gestelde herkomst van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat eiser een originele en door Bureau Documenten als echt beoordeelde geboorteakte heeft overgelegd, waaruit volgt dat eiser niet in de regio [regio] geboren is. Op het document staat dat eiser is geboren in [plaats 2] en dus niet in [plaats 1] of [regio] , zoals eiser heeft verklaard. Eisers stelling dat uit algemene landeninformatie blijkt dat afgifte van een geboorteakte in een andere plaats dan de geboorteplaats kan worden gedaan, doet hieraan niet af. De landeninformatie waar eiser naar verwijst is algemeen en ziet met name op gebrekkige regelgeving ten aanzien van de afgifte van geboorteaktes, waardoor het aantal registraties van geboorten achterblijft. Uit deze landeninformatie, blijkt echter dat juist in [plaats 2] bij de afgifte van geboorteaktes aan personen boven de 18 wordt gevraagd om een identiteitskaart van een erkende overheidsinstelling waarop het geboortejaar en de namen van ouders zijn weergegeven. Bovendien heeft verweerder mogen meewegen dat eiser wisselend heeft verklaard over de reden waarom zijn geboorteplaats op zijn geboorteakte afwijkt van zijn eigen verklaringen. In eerste instantie verklaarde hij dat zijn adoptievader hem vanwege etnische angst heeft laten registreren met ‘ [plaats 2] ’ als geboorteplaats. Vervolgens heeft hij verklaard dat hij niet weet waarom zijn adoptievader dit heeft gedaan. Daarna heeft hij verklaard dat zijn adoptievader niet kon bewijzen dat hij uit [plaats 1] , [regio] , afkomstig was. Tot slot verklaarde eiser tegenover verweerder dat er ten tijde van zijn geboorte geen etnische problemen waren en dat het als kind niet uitmaakte waar je was geboren. Verweerder heeft deze wisselende verklaringen van eiser over zijn herkomst ten nadele van eiser mogen meewegen.
5. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn herkomst uit [regio] ook verschillende andere documenten ingebracht, waaronder een kopie van een identiteitskaart, een studentenkaart, een doopakte, en de identiteitskaarten van zijn doopvader en moeder. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in deze stukken geen aanleiding heeft hoeven zien om van zijn standpunt af te stappen dat eiser uit [plaats 2] afkomstig is. Daarbij is in de eerste plaats van belang dat het gaat om kopieën van stukken waarvan de echtheid niet kan worden vastgesteld. Op de kopie van de identiteitskaart staat verder dat het document is afgegeven in [plaats 2] en daarbij is de vermelde geboorteplaats niet meer leesbaar. Op de door eiser in beroep overgelegde studentenkaart staat dat eisers geboorteplaats [plaats 2] is. De omstandigheid dat op die studentenkaart ook staat dat eisers bevolkingsgroep ‘ [regio] ’ is, maakt nog niet dat hiermee vast zou staan dat eiser geboren zou zijn in de regio [regio] . Alhoewel in de door eiser na afloop van zitting overgelegde kopie van een doopakte is opgenomen dat eiser zou zijn geboren in ‘ [regio] , [plaats 1] ’, doet dit aan al het voorgaande niet af. Verweerder heeft eiser mogen tegenwerpen dat deze kopie van een doopakte niet door Bureau Documenten op echtheid kan worden onderzocht. Aan die doopakte heeft verweerder, mede in het licht van de echt bevonden originele geboorteakte en gelet op de wisselende verklaringen van eiser over zijn herkomst, dan ook niet de waarde hoeven hechten die eiser daaraan gehecht wenst te zien.
6. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet geloofwaardig heeft verklaard over de gestelde problemen in verband met zijn herkomst. Hierbij heeft verweerder niet ten onrechte als uitgangspunt genomen dat de gestelde herkomst van eiser niet geloofwaardig is en dat dit op voorhand afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de gestelde problemen. Los daarvan heeft eiser ook niet kunnen verklaren waarom de autoriteiten zouden weten of zouden veronderstellen dat hij uit [regio] afkomstig zou zijn. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij wordt verdacht van het verrichten van activiteiten voor de [organisatie] . Eiser heeft tijdens het nader gehoor desgevraagd verklaard dat de autoriteiten hem zoeken omdat hij zijn koffer bij [A] (een lid van de [organisatie] ) heeft laten staan en dat hij een [regio] vlag in zijn huis heeft. Verweerder heeft echter niet ten onrechte aangenomen dat die omstandigheden nog niet verklaren waarom de autoriteiten in eerste instantie zijn huis zijn binnengevallen. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij pas nadat de autoriteiten zijn huis zijn binnengevallen, met zijn koffer naar [A] is gegaan waarna hij zijn koffer daar heeft achtergelaten. Met betrekking tot de [regio] vlag is duidelijk dat de autoriteiten die pas na die bewuste eerste huiszoeking ontdekt zouden kunnen hebben. Ook heeft verweerder niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij tegenstrijdig heeft verklaard over de huiszoeking. Eerst heeft eiser gezegd dat zijn deur was geforceerd, terwijl hij later heeft verklaard dat de deur niet geforceerd was maar was geopend met (waarschijnlijk) een sleutel van de verhuurder. De rechtbank is, mede gelet op het voorgaande, van oordeel dat verweerder niet ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat ook de door eiser overgelegde dagvaarding - waaruit zou blijken dat hij verdacht wordt van samenwerking met de [organisatie] – niet alsnog geloofwaardig maakt dat eiser door de autoriteiten wordt verdacht van het verrichten van activiteiten voor de [organisatie] . Daarbij heeft verweerder mogen meewegen dat Bureau Documenten, bij gebrek aan vergelijkingsmateriaal, over de echtheid van dit document geen uitspraak heeft kunnen doen. Verweerder heeft daarom, in het licht van eisers afgelegde verklaringen, aan de dagvaarding niet de waarde hoeven hechten die eiser daaraan gehecht wenst te zien.
7. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiser duidelijk onwaarschijnlijke en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser daarom kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder een inreisverbod heeft mogen opleggen, nu zijn asielaanvraag op goede gronden is afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft niet nader onderbouwd waarom het inreisverbod te diep ingrijpt in zijn rechten. De enkele verwijzing naar de stelling in de zienswijze dat hij hierdoor beknot zal worden in zijn rechten om Europa als zakenman/ondernemer in te reizen als hij terug zou moeten acht de rechtbank hiervoor onvoldoende.
9. Eiser betoogt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij terugkeer naar Ethiopië een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Dit betoog slaagt niet. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het geloofwaardig geachte element uit het asielrelaas van eiser – zijn identiteit en nationaliteit – niet is te herleiden tot één van de situaties zoals genoemd in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
10. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
11. De aanvraag is op goede gronden afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, nu het beroep ongegrond is verklaard en er daarom niet langer sprake is van connexiteit.
12. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.