ECLI:NL:RBDHA:2022:9145
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in vervolging wegens overschrijding van de redelijke termijn
In deze strafzaak tegen de verdachte, geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], heeft de rechtbank Den Haag op 29 augustus 2022 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van openlijk geweld gepleegd op 6 september 2016 te Zoetermeer. De officier van justitie, mr. D. Kortekaas, vorderde dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk werd verklaard in de vervolging van de verdachte, vanwege het lange tijdsverloop in deze zaak. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. E.C. Kerkhoven, heeft zich niet verzet tegen deze vordering.
De rechtbank heeft, na het horen van de partijen, geoordeeld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is in de vervolging. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn, waardoor het recht op vervolging verloren is gegaan. De rechtbank heeft hierbij de belangen van de slachtoffers en de samenleving afgewogen tegen de belangen van de verdachte. De rechtbank concludeert dat het disproportioneel is om de verdachte verder te vervolgen, gezien het tijdsverloop en het feit dat de verdachte niet eerder in aanraking is gekomen met politie of justitie.
Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 1], behandeld. Deze vordering tot schadevergoeding van € 850,- werd afgewezen, omdat er aan de verdachte geen straf of maatregel is opgelegd. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, en de kosten van de verdediging werden begroot op nihil. Het vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag, met de voorzitter mr. M.J. Bouwman en de rechters mr. C.F. Mewe en mr. B. Martinez-Hammer.