ECLI:NL:RBDHA:2022:9143

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2022
Publicatiedatum
12 september 2022
Zaaknummer
09/797444-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor openlijke geweldpleging in een schoolomgeving

Op 12 september 2022 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1959, die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging op 6 september 2016 te Zoetermeer. De zaak werd behandeld in een openbare zitting op 29 augustus 2022. De officier van justitie, mr. D. Kortekaas, eiste een veroordeling op basis van camerabeelden en getuigenverklaringen die de verdachte impliceren in het geweld tegen aangeefster [slachtoffer 1]. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. E.J.W.F. Deen, pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte geen geweld had gepleegd en enkel had toegekeken tijdens een vechtpartij tussen zijn echtgenote, dochter en de aangeefster.

De rechtbank heeft de camerabeelden en getuigenverklaringen zorgvuldig gewogen. Hoewel er op de beelden een schoppende beweging te zien was, kon de rechtbank niet vaststellen dat deze beweging door de verdachte was gemaakt. De verklaringen van getuigen waren inconsistent en gaven geen eenduidig beeld van de rol van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de verdachte een significante bijdrage had geleverd aan het geweld. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging.

Daarnaast werd de benadeelde partij, [slachtoffer 1], niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat de kosten van de verdediging voor de vordering op nihil werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer bestaande uit drie rechters, met mr. M.J. Bouwman als voorzitter.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer strafzaken
Parketnummer: 09/797444-16
Datum uitspraak: 12 september 2022
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1959 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter zitting

De strafzaak tegen de verdachte is inhoudelijk behandeld op de openbare zitting van
29 augustus 2022.
De officier van justitie in deze zaak is mr. D. Kortekaas en de advocaat van de verdachte is mr. E.J.W.F. Deen te Den Haag. De verdachte is op de zitting verschenen.

2.De tenlastelegging

De verdachte wordt er, samengevat, van beschuldigd dat
hij op 6 september 2016 te Zoetermeer openlijk, te weten in het [school naam] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] .
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden, in die zin dat de verdachte openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen aangeefster [slachtoffer 1] . Uit de aangiftes en de verklaringen van getuigen valt af te leiden dat de verdachte [slachtoffer 1] heeft geschopt toen zij op de grond lag en dit levert een significante bijdrage op aan het gepleegde geweld tegen [slachtoffer 1] . De camerabeelden bevestigen het door de verdachte gepleegde geweld, nu daarop een schoppende beweging is te zien.
3.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte moet worden vrijgesproken. De verdachte heeft vanaf het begin verklaard dat hij geen schoppende beweging richting aangeefster [slachtoffer 1] heeft gemaakt. Toen [slachtoffer 1] op de grond lag terwijl zij in een worsteling was met zijn echtgenote en hun dochter heeft de verdachte slechts toegekeken en de camerabeelden bevestigen dit.
3.3
De beoordeling
Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken, leidt de rechtbank af dat de verdachte met zijn echtgenote op 6 september 2016 naar de school van hun dochter is gegaan om een gesprek te voeren met de mentor. Er was hiervoor geen afspraak tussen de mentor en de ouders gemaakt. Aanleiding van het voorgenomen gesprek met de mentor was het pestgedrag van aangeefster [slachtoffer 1] richting de dochter van de verdachte. Dit zat de verdachte zeer hoog. Verdachte wilde met de schoolleiding spreken over het pestgedrag en over de verantwoordelijkheid van de school hierin.
Na binnenkomst in de school is de verdachte met zijn echtgenote en dochter aangeefster [slachtoffer 1] tegengekomen, waarna een vechtpartij is ontstaan tussen aangeefster [slachtoffer 1] , de echtgenote en de dochter van de verdachte. Zij zijn hierbij ook op de grond gevallen. Aangeefster [slachtoffer 2] was bij het handgemeen aanwezig en probeerde [slachtoffer 1] te helpen, waarbij zij volgens haar verklaring aan haar haren is getrokken en is geslagen.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] door een significante bijdrage te leveren aan dit geweld.
De rechtbank kan uit de bewijsmiddelen niet afleiden dat de verdachte geweld heeft gepleegd tegen aangeefster [slachtoffer 2] en evenmin dat hij op andere wijze heeft bijgedragen aan geweld tegen haar.
De rechtbank ziet zich voorts gesteld voor de vraag of de verdachte, toen aangeefster [slachtoffer 1] op de grond lag, een schop of meerdere schoppen tegen haar lichaam heeft gegeven of op andere wijze heeft bijgedragen aan tegen haar gepleegd geweld.
De verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting stellig ontkend een schoppende beweging richting [slachtoffer 1] te hebben gemaakt. Deze verklaring wordt echter weersproken door de aangiftes en de getuigenverklaringen in het dossier, waarin steeds wordt verklaard dat ook door de verdachte geweld is gepleegd tegen [slachtoffer 1] . Daarbij valt op dat in deze verklaringen, en ook in de verklaringen die later bij de rechter-commissaris zijn afgelegd, niet eenduidig wordt verklaard over het door de verdachte uitgeoefende geweld. Het geweld varieert van het een of meerdere keren met kracht tegen het lichaam (onder meer tegen het hoofd) schoppen, tot het stampen op het lichaam en het slaan van [slachtoffer 1] .
De rechtbank heeft ter terechtzitting de camerabeelden bekeken en is van oordeel dat de rol en bijdrage aan het gepleegde geweld, die door de aangeefsters en getuigen aan de verdachte worden toegedicht, niet overeenkomt met wat op de beelden van de school te zien is. Op deze beelden is weliswaar te zien dat personen op de grond liggen en dat de verdachte hier vlak naast staat te kijken, maar van een bijdrage aan het geweld door de verdachte is op deze beelden niets te zien. Wel is er op enig moment, dichtbij de verdachte wanneer hij net uit beeld verdwijnt, een schoppende beweging te zien. De rechtbank kan op basis van deze beelden echter niet vaststellen dat het de verdachte is geweest die deze schoppende beweging heeft gemaakt.
Concluderend stelt de rechtbank op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat de verdachte samen met zijn echtgenote de school is binnengegaan waar hij op dat moment niks te zoeken had. Daarna heeft de verdachte niets gedaan om het vechten tussen enerzijds zijn echtgenote en hun dochter, en anderzijds de aangeefster, een op dat moment minderjarig meisje, te stoppen.
Bij beantwoording van de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het openlijk in vereniging geweld plegen tegen [slachtoffer 1] , is de rechtbank op basis van het thans voorliggende dossier, en met name de uiteenlopende verklaringen in combinatie met de camerabeelden, van oordeel dat dit geen duidelijk beeld geeft van de rol en handelingen van de verdachte. Dit brengt mee dat de rechtbank niet buiten redelijke twijfel kan vaststellen dat de verdachte daadwerkelijk een significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld. De rechtbank zal om die reden de verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde feit.

4.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en heeft een schadevergoeding van € 850,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, gevorderd. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, maar dat deze wel gematigd dient te worden, met vermeerdering van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de vordering afgewezen dient te worden omdat vrijspraak is bepleit.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.

5.Bijlage

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

6.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
schadevergoeding
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J. Bouwman, rechter, voorzitter,
mr. C.F. Mewe, rechter,
en mr. B. Martinez-Hammer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.J. van Heel, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 12 september 2022.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 6 september 2016 te Zoetermeer openlijk, te weten een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten het [school naam] gelegen aan de [adres 2] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ,
welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal:
- schoppen in de zij van die [slachtoffer 1] ,
- slaan in het gezicht van die [slachtoffer 1] ,
- aan de haren te trekken van die [slachtoffer 1] en/of daardoor die [slachtoffer 1] naar de grond te trekken,
- boven op die [slachtoffer 1] te zitten,
- krabben van die [slachtoffer 1] ,
- duwen van die [slachtoffer 1] ,
- zich opdringen bij die [slachtoffer 1] door met de vinger in het gezicht van die [slachtoffer 1] te wijzen en/of
- aan de haren te trekken van die [slachtoffer 2] en/of daardoor die [slachtoffer 2] naar de grond te trekken.